ECLI:NL:RVS:2023:244
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluiten op aanvragen om verblijfsvergunning asiel
In deze zaak hebben de vreemdelingen, aangeduid als appellanten, afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, heeft op 7 juni 2022 in een mondelinge uitspraak de beroepen gegrond verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna besluiten op de aanvragen bekend te maken. Tevens werd bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,00 per dag verbeurt voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam. In het hoger beroep is gesteld dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden, zoals vermeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De Afdeling heeft verder opgemerkt dat de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, eerder door de Afdeling is beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022. Het hoger beroep biedt geen aanleiding om in dit geval anders te oordelen. Uiteindelijk is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.