ECLI:NL:RVS:2023:2480

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
202204251/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring door college van burgemeester en wethouders van Den Haag wegens gebrek aan levensbedreigende woonsituatie

Op 28 juni 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een urgentieverklaring door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De aanvraag was ingediend op basis van medische redenen, aangezien [appellante] sinds 28 januari 2015 in een woning op de tweede etage woont zonder lift, wat haar belemmert in het traplopen door klachten aan haar linkerenkel. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat er geen sprake zou zijn van een sociaal en/of medisch levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie. Tevens werd de hardheidsclausule niet van toepassing geacht.

De rechtbank Den Haag had eerder, op 24 juni 2022, de afwijzing van het college bevestigd en geoordeeld dat het college het sociaal medisch advies van de GGD mocht volgen. De rechtbank oordeelde dat het college geen aanleiding had om de hardheidsclausule toe te passen en dat de afwijzing van de urgentieverklaring het recht op eerbiediging van het gezinsleven van [appellante] niet schond, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

In het hoger beroep herhaalde [appellante] haar eerdere gronden, maar de Afdeling bestuursrechtspraak kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Het college werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202204251/1/A3.
Datum uitspraak: 28 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 juni 2022 in zaak nr. 21/2957 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2020 heeft het college een aanvraag van [appellante] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2021 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juni 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:6006) heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.R.D. Kommer, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.R. Kross, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellante] woont sinds 28 januari 2015 in een woning op de tweede etage in Den Haag. Wegens medische redenen heeft zij een urgentieverklaring aangevraagd. Ze heeft namelijk klachten aan haar linkerenkel waardoor zij moeite heeft met het traplopen en een lift ontbreekt. Door het naar boven tillen en naar beneden dragen van haar kind, een kinderwagen en de boodschappen, is haar enkel overbelast geraakt. Hierdoor komt zij nog maar weinig buiten. Het college heeft haar aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen, omdat geen sprake is van een sociaal en/of medisch levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie. Daarnaast vindt het college de situatie van [appellante] niet zo schrijnend dat de hardheidsclausule moet worden toegepast.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat het college het sociaal medisch advies van de GGD mocht volgen, omdat dit advies door een medisch deskundige is opgesteld en gebleken is dat dit onderzoek zorgvuldig is geweest. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het college, door een urgentieverklaring aan [appellante] te weigeren, het recht op eerbiediging van haar gezinsleven op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens niet heeft geschonden.
Beoordeling hoger beroep
3.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2023
373-1050