ECLI:NL:RBDHA:2022:6006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorrangsverklaring woningzoekende op basis van medische en sociale omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres, een alleenstaande moeder, had een aanvraag ingediend voor een voorrangsverklaring voor een woning, die door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld naar aanleiding van het primaire besluit van 4 december 2020 en het bestreden besluit van 8 maart 2021, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. Eiseres woont sinds 2015 in een driekamerwoning zonder lift, wat problematisch is vanwege haar medische klachten, waaronder ernstige enkelklachten en schouderklachten. Ze stelt dat haar woonsituatie levensontwrichtend is en dat ze voldoet aan de criteria voor een voorrangsverklaring.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder het sociaal medisch advies van de GGD mocht volgen, waarin werd geconcludeerd dat de woonsituatie van eiseres ernstig, maar niet levensbedreigend of volledig ontwrichtend is. De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het advies en dat verweerder de hardheidsclausule niet hoefde toe te passen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar gezinsleven met haar dochter in gevaar komt door haar huidige woonsituatie. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2957

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. C.R.D. Kommer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: C.R. Kross).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorrangsverklaring afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2022.
Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder de urgentieverklaring mocht weigeren. Eiseres woont sinds 28 januari 2015 in een driekamerwoning in Den haag op de tweede etage. Eiseres ervaart problemen omdat een lift ontbreekt en zij problemen heeft met het traplopen door klachten van de linkerenkel. Haar enkel wordt extra belast door het naar boven en beneden dragen van haar kind en een kinderwagen.
Wat vindt verweerder?
2. Verweerder is afgegaan op het sociaal medisch advies van 26 oktober 2020. In dat advies stelt de geneeskundige van de GGD dat eiseres kampt met beperkingen ten aanzien van het lopen, staan en traplopen. Eiseres heeft klachten van de linkerenkel. Deze worden veroorzaakt door vroegtijdige veroudering na een gebroken
enkel in 2007. Om de pijn te verminderen is eiseres geopereerd en is de beweeglijkheid van de enkel beperkt. In de loop van de jaren zijn de klachten toegenomen. Dit is extra verergerd vanwege sociale omstandigheden zoals het moeten dragen van haar dochtertje en de kinderwagen. Eiseres kan niet lang staan. Zij heeft moeite met koken. Het lopen is beperkt tot ongeveer vijf minuten. Eiseres gaat eenmaal per dag naar buiten. Inmiddels heeft zij ook schouderklachten rechts ontwikkeld, berustend op overbelasting. Eiseres heeft fysiotherapie hiervoor.
Zij gebruikt geen medicatie.
De geneeskundige concludeert dat sprake is van een ernstige, maar niet levensbedreigende woonsituatie.
Verweerder heeft de voorrangsverklaring afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat sprake moet zijn van een sociaal en/of medisch levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie.
Verweerder vindt de situatie van eiseres niet zo schrijnend dat de hardheidsclausule moet worden toegepast.
Wat vindt eiseres?
3. Eiseres vindt dat zij aan alle objectieve en subjectieve criteria voldoet om voor een voorrangsverklaring in aanmerking te komen. Haar woonsituatie is wel degelijk als levensontwrichtend aan te merken. Zij woont als jonge alleenstaande moeder in een woning die voor haar niet geschikt is. Zij heeft een verbrijzelde enkel/voet opgelopen. Daardoor kan en mag zij geen trappen meer lopen.
Zij woont op de derde etage en moet haar kindje naar boven tillen samen met de boodschappen. Dit kost haar veel inspanning, moeite en pijn. Zij heeft in de regel daarbij hulp nodig. Eiseres heeft ook last van psychische klachten zoals depressieve klachten. Zij moet in de regel binnen blijven en dat is niet in het belang van haar kind. Eiseres is buiten haar schuld in deze woonsituatie terecht gekomen.
Eiseres beroept zich op de hardheidsclausule, omdat toepassing van de Huisvestingsverordening tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt.
Tot slot acht eiseres het bestreden besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM omdat zij als alleenstaande moeder met haar medische beperking recht heeft op bescherming van het gezins- en privéleven.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Het is vaste rechtspraak [1] dat een bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het sociaal medisch advies van de GGD mocht volgen. Dit advies is door een medisch deskundige opgesteld. Uit het advies blijkt dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. Dat het lichamelijk onderzoek niet lang heeft geduurd, wil niet zeggen dat de GGD-arts onvoldoende onderzoek heeft gedaan. De GGD-arts heeft inzichtelijk gemaakt hoe zij tot haar oordeel is gekomen. Hoewel zij onderkent dat van een ernstige situatie sprake is, is geen sprake van een levensbedreigende of volledig ontwrichtende woonsituatie. Eiseres heeft geen stukken overgelegd op grond waarvan de rechtbank kan gaan twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het sociaal medisch advies, de begrijpelijkheid van de daarin gevolgde redenering of de conclusies van het advies. Nu er geen reden is om te twijfelen aan het advies van de GGD-arts, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om een deskundige in te schakelen voor een contra-expertise.
Verweerder mocht dus van de bevindingen en het advies van de GGD-arts uitgaan en vaststellen dat de woonsituatie van eiseres ernstig, maar niet levensbedreigend of levensontwrichtend is.
4.3.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen. In het bestreden besluit is vermeld dat slechts in uitzonderlijke situaties op grond van de hardheidsclausule een voorrangsverklaring wordt verleend, gelet op de schaarste aan woningen in de regio Haaglanden. Dit terughoudend gebruik van de hardheidsclausule is niet onredelijk. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de situatie van eiseres niet zo uitzonderlijk is, dat aan haar op grond van de hardheidsclausule een voorrangsverklaring had moeten worden verleend.
4.4.
Het is vaste rechtspraak [2] dat artikel 8 van het EVRM als doel heeft het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Aan het effectief respecteren daarvan kunnen positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken als deze, worden beoordeeld of in het besluit om een voorrangsverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling.
4.5.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is een gezinsleven te hebben met haar dochter in haar huidige woning. Verweerder heeft daarom het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiseres om op de door haar gewenste wijze vorm te geven aan zijn gezinsleven. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder door te weigeren eiseres een voorrangsverklaring te verlenen, het recht op eerbiediging van haar gezinsleven heeft geschonden.
4.6.
Het beroep is ongegrond.
4.7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2987.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1812.