202302955/1/V3.
Datum uitspraak: 5 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 2 mei 2023 in zaak nr. NL23.11506 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2023 heeft de staatssecretaris de termijn van de aan de vreemdeling opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden.
Bij uitspraak van 2 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.J. de Boer, advocaat te Sneek, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De Afdeling overweegt ambtshalve dat de rechtbank niet tijdig uitspraak heeft gedaan (artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000). De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 24 april 2023 gesloten. De laatste dag van de termijn voor het doen van uitspraak was daarom 1 mei 2023. Door pas op 2 mei 2023 uitspraak te doen heeft de rechtbank die termijn overschreden. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen. Daarom is de bewaring van de vreemdeling met ingang van 2 mei 2023, de dag nadat de termijn voor het doen van uitspraak was geëindigd, onrechtmatig.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 2 mei 2023 in zaak nr. NL23.11506;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 3.700,00 over de periode van 2 mei 2023 tot en met 7 juni 2023, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023
347-345