ECLI:NL:RVS:2023:262

Raad van State

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
202101961/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten en bescherming van persoonlijke levenssfeer in het kader van Wob-verzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten, die een agrarisch bedrijf hebben in het plangebied van de Ruilverkaveling Staphorst. Zij hebben op 22 mei 2019 een Wob-verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op de besluitvorming rondom de verkaveling. De Uitvoeringscommissie Staphorst heeft een aantal documenten openbaar gemaakt, maar bepaalde passages zijn weggelakt, waaronder de namen van andere belanghebbenden en leden van de verkavelingscommissie. Appellanten zijn het niet eens met deze beslissing en hebben bezwaar gemaakt, wat door de uitvoeringscommissie is gegrond verklaard, maar de rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de uitvoeringscommissie terecht heeft besloten om de namen van andere belanghebbenden niet openbaar te maken, omdat dit een schending van de persoonlijke levenssfeer zou opleveren. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de verslagen volledig openbaar moeten zijn, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling stelt dat de belangenafweging die de uitvoeringscommissie heeft gemaakt, correct is en dat de specifieke belangen van appellanten geen rol spelen in de beoordeling van hun Wob-verzoek. De Afdeling concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de eerdere uitspraak.

Uitspraak

202101961/1/A3.
Datum uitspraak: 25 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 februari 2021 in zaak nr. 19/2455 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel (de Afdeling begrijpt: de Uitvoeringscommissie Staphorst).
Procesverloop
Bij besluit van 22 mei 2019 heeft de uitvoeringscommissie naar aanleiding van een verzoek van [appellanten] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) een aantal documenten openbaar gemaakt onder weglakking van bepaalde passages.
Bij besluit van 6 november 2019 heeft de uitvoeringscommissie het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en meer informatie openbaar gemaakt.
Bij uitspraak van 11 februari 2021 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Partijen hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb gesloten.
Overwegingen
Inleiding en geschil
1.       [appellanten] hebben een agrarisch bedrijf dat is gelegen in het plangebied van de Ruilverkaveling Staphorst. Omdat zij niet tevreden zijn met de uitkomst van de verkaveling, willen zij weten hoe de besluitvorming daarover is verlopen en of de door de uitvoeringscommissie ingestelde verkavelingscommissie daarbij rechtmatig heeft gehandeld. [appellanten] hebben daarom samen met een aantal anderen een Wob-verzoek ingediend. Zij vragen om openbaarmaking van alle verslagen van de vergaderingen van de uitvoeringscommissie en van de verkavelingscommissie waarbij de Wob-verzoekers zijn betrokken.
2.       De uitvoeringscommissie heeft na het bezwaar de verslagen van beide commissies uit 2012 tot en met 2019 openbaar gemaakt, met uitzondering van de daarin genoemde namen van andere belanghebbenden dan de Wob-verzoekers, de namen van de leden van de verkavelingscommissie en de namen van de betrokken ambtenaren die niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden.
Volgens de uitvoeringscommissie is het openbaar maken van de namen van de andere belanghebbenden niet noodzakelijk om te achterhalen welke afwegingen zijn gemaakt over de toedelingen aan [appellanten]. Daarbij komt dat zij weten wie de belanghebbende(n) zijn bij hun toedeling, omdat zij bekend zijn met de processtukken van de verzoekschriftprocedure tegen het ruilplan van de uitvoeringscommissie. Daar staat tegenover dat het openbaar maken van die namen aan een ieder wel een schending oplevert van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen, aldus de uitvoeringscommissie. Staphorst is een kleine gemeenschap waarin iedereen elkaar kent. Dit geldt volgens de uitvoeringscommissie ook voor de namen van de leden van de verkavelingscommissie, omdat zij ook in Staphorst wonen en werken. Voor de betrokken ambtenaren die niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden, geldt dat het vermelden van de namen geen meerwaarde heeft maar wel een aantasting van hun privacy betekent.
Omdat het belang van openbaarmaking van de namen om deze redenen niet opweegt tegen het belang van het eerbiedigen van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen, heeft de uitvoeringscommissie openbaarmaking van de namen geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
In geschil is of dat standpunt juist is.
Oordeel van de rechtbank
3.       De rechtbank heeft overwogen dat het college (de Afdeling begrijpt: de uitvoeringscommissie) tot de gemaakte belangenafweging kon komen. Hoewel de stukken wellicht gemakkelijker en sneller te begrijpen zijn als de namen van alle betrokkenen wel openbaar worden gemaakt, oordeelt de rechtbank dat de uitvoeringscommissie heeft mogen oordelen dat dit belang niet zwaarder weegt dan het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze personen.
Beoordeling van het hoger beroep
4.       [appellanten] betogen dat de verslagen in het geheel openbaar moeten worden gemaakt. Volgens [appellant B] is hij het slachtoffer geworden van één of meer leden van de verkavelingscommissie die een direct eigen belang heeft of hebben in het plangebied. [appellante A] voert aan dat uit de openbaar gemaakte verslagen niet duidelijk is wat de verkavelingscommissie heeft bedoeld.
4.1.    De gronden die [appellanten] in hoger beroep hebben aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellanten] hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank dat de uitvoeringscommissie tot de gemaakte belangenafweging kon komen. Zij voegt daaraan nog toe dat, zoals de uitvoeringscommissie in de schriftelijke uiteenzetting heeft toegelicht, de verkavelingscommissie een adviescommissie is. De vergaderingen van de verkavelingscommissie waren besloten. In deze vergaderingen vond geen besluitvorming plaats, maar werd vrijuit gesproken en van gedachten gewisseld. De leden van de verkavelingscommissie hoefden er dan ook geen rekening mee te houden dat wat zij daar inbrachten openbaar zou worden gemaakt in een naar hen herleidbare vorm. Overigens heeft de Afdeling vastgesteld dat de namen van de leden van de verkavelingscommissie wel openbaar zijn gemaakt onder het kopje ‘aanwezigen’ in de verslagen, zodat bekend is wie deelnamen aan de vergaderingen.
Verder dient, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1246), het recht op openbaarmaking op grond van de Wob uitsluitend het algemene belang van een goede en democratische bestuursvoering. Bij de te verrichten belangenafweging wordt het algemene belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie afgewogen tegen de door de weigeringsgronden te beschermen belangen. Het belang van de verzoeker heeft in deze belangenafweging geen betekenis. Dit betekent dat de specifieke belangen van [appellanten] geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van hun Wob-verzoek.
Het betoog faalt.
Eindoordeel
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       De uitvoeringscommissie hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vries-Biharie
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2023
611