ECLI:NL:RVS:2023:2665
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep inzake visum voor kort verblijf
Op 12 juli 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een aanvraag voor een visum voor kort verblijf, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 26 juli 2022 was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 3 december 2022 door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 9 mei 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond.
In hoger beroep voerde de vreemdeling aan dat er onterecht was gesteld dat er geen hoger beroep mogelijk was tegen de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde echter dat de uitspraak van de rechtbank correct was, aangezien er volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000 geen hoger beroep mogelijk is tegen een uitspraak over een visum voor een verblijf van 90 dagen of minder. De Raad van State concludeerde dat de vreemdeling geen redenen had aangevoerd die het hoger beroep in behandeling konden nemen, en dat er geen sprake was van een onterecht proces.
Daarom verklaarde de Afdeling bestuursrechtspraak zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.