ECLI:NL:RVS:2023:2668
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, had op 4 juli 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen zestien weken een nieuw besluit te nemen. De vreemdeling was vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, advocaat te Oss.
In het hoger beroep klaagde de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte geen rechterlijke dwangsom had verbonden aan de uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank dit wel had moeten doen, zoals voorgeschreven in artikel 8:55d, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling oordeelde dat de grief van de vreemdeling slaagde en dat het hoger beroep gegrond was.
De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze had nagelaten een dwangsom te verbinden aan de uitspraak. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot het verbeuren van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven, met een maximum van € 7.500,00. Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 418,50 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 juli 2023.