ECLI:NL:RVS:2023:2720

Raad van State

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
202200588/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag door staatssecretaris

Op 13 juli 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 december 2021 besloten om deze aanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 20 januari 2022 ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.P. van Mulken, hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 12 april 2023 laten weten dat hij het eerdere besluit heeft ingetrokken en de asielaanvraag van de vreemdeling alsnog in behandeling zal nemen. De vreemdeling heeft echter aangegeven geen aanleiding te zien om het hoger beroep in te trekken en verzocht om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten.

De Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdeling geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling. De staatssecretaris heeft immers de asielaanvraag alsnog in behandeling genomen, waardoor de vreemdeling haar doel heeft bereikt. Bovendien is vastgesteld dat de staatssecretaris in dit geval geen proceskosten hoeft te vergoeden, aangezien de asielaanvraag door tijdsverloop alsnog is behandeld. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van griffier mr. J. Verbeek.

Uitspraak

202200588/1/V1.
Datum uitspraak: 13 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 20 januari 2022 in zaak nr. NL21.20256 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 20 januari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, advocaat te Nuth, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
De vreemdeling heeft daar desgevraagd op gereageerd.
Overwegingen
1.       Bij brief van 12 april 2023 heeft de staatssecretaris aan de Afdeling laten weten dat hij het besluit van 27 december 2021 heeft ingetrokken en dat hij de asielaanvraag van de vreemdeling in de nationale asielprocedure zal behandelen, omdat de overdrachtstermijn bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening (PB 2013, L 180) is verstreken. In reactie daarop heeft de vreemdeling laten weten dat zij hierin geen aanleiding ziet het hoger beroep in te trekken en heeft zij de Afdeling verzocht de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De vreemdeling heeft namelijk onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat zij heeft bereikt wat zij met haar hoger beroep beoogt doordat de staatssecretaris haar asielaanvraag alsnog in behandeling heeft genomen.
3.       Uit de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:182, onder 2, volgt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden wanneer hij, zoals in dit geval, als gevolg van tijdsverloop de asielaanvraag alsnog in behandeling neemt.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2023
574-1061