202104236/2/R2.
Datum uitspraak: 14 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van onder meer:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 mei 2021 in zaak nr. 19/2260 in het geding tussen:
Vereniging Leefmilieu, gevestigd te Nijmegen, en anderen,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juli 2019 heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg aan [verzoekster] een vergunning verleend als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor het oprichten en exploiteren van een varkens- en kalverenhouderij aan de Grensweg ongenummerd te Siebengewald.
Bij uitspraak van 20 mei 2021 heeft de rechtbank het door Vereniging Leefmilieu en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 juli 2019 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekster] en het college hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op de zitting behandeld op 4 juli 2023, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. M.I.J. Toonders, advocaat te Tilburg, [gemachtigden], en Vereniging Leefmilieu en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, rechtsbijstandverlener te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is ter zitting het college, vertegenwoordigd door mr. R.D. Reinders, advocaat te Den Haag, en mr. A.C.H. Lahaije, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoekster] wenst een varkens- en kalverenhouderij op te richten en te exploiteren aan de Grensweg ongenummerd te Siebengewald. [verzoekster] vermeldt dat haar bedrijf wordt verplaatst van de locatie aan de [locatie] te Afferden in het Natura 2000-gebied Maasduinen naar een aangewezen landbouwontwikkelingsgebied.
Bij het besluit van 18 juli 2019 heeft het college de hiervoor gevraagde vergunning verleend. Volgens de overwegingen van dit besluit (paragraaf 4.2.3) heeft de aanvrager - bij wege van externe saldering - ter mitigatie van de in de aanvraag voorziene toename van stikstofdepositie op de Habitatrichtlijngebieden 'Maasduinen', 'Zeldersche Driessen' en 'Sint Jansberg' ten opzichte van de op 7 december 2004 bestaande situatie, ammoniakrechten opgekocht van de locatie [locatie] te Afferden.
Relevante overwegingen van de rechtbankuitspraak
3. De rechtbank heeft in haar uitspraak, naar aanleiding van de beroepsgrond van Vereniging Leefmilieu en anderen dat het bestreden besluit strijdig is met artikel 6 van de Habitatrichtlijn, onder 22 overwogen:
"22. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder niet kan volstaan met de enkele vergelijking van de toename en de afname van de stikstofdepositie in het kader van artikel 6, derde lid, van de Hrl, maar zich eveneens moet vergewissen van de staat van instandhouding en instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden, in hoeverre daarvoor herstel- en verbetervoorstellen gelden, in verband daarmee andere maatregelen (moeten) worden getroffen en wat het daarvan het te verwachten resultaat is. De rechtbank acht dit niet strijdig met de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2020 waaruit volgt dat reductie van de depositie na toepassing van extern salderen geen voorwaarde is om extern salderen als mitigerende maatregel in een passende beoordeling te betrekken. Ook al is reductie geen voorwaarde, het eindresultaat van de passende beoordeling dient mede in het licht van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Hrl te worden bezien en gemotiveerd. Onderhavige geval vergt dan ook een motivering omtrent het tijdsverloop tussen het intrekkingsbesluit van 27 juli 2015 en de verlening van de Wnb- vergunning in het licht van eventuele noodzakelijke herstel- en verbetervoorstellen, in verband daarmee andere getroffen maatregelen en het resultaat daarvan. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en slagen de beroepsgronden van eiseres."
De rechtbank heeft het beroep van Vereniging Leefmilieu en anderen gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Vanwege het principiële karakter van de toetsing aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn heeft de rechtbank geen gebruik gemaakt van mogelijkheden om tot finale geschilbeslechting te komen (zie onder 23).
Het verzoek
4. [verzoekster] voert aan dat zij uit dit bedrijf al ruim tien jaar geen bron van inkomsten heeft gehad. Door de vernietiging van de Wnb-vergunning door de rechtbank en ook door een last onder dwangsom (bouwstop) van het college van burgemeester en wethouders van Bergen kan zij niets meer. Door verder tijdsverloop en toenemende bouwkosten is nu een punt bereikt dat, wanneer zij niet op uiterst korte termijn duidelijkheid krijgt over haar ontwikkelingsperspectief en exploitatiemogelijkheden, de continuïteit van haar financieringsmogelijkheden en van de exploitatie van haar andere bedrijven reëel gevaar loopt.
In het aanvullende verzoekschrift betoogt zij dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet kan volstaan met de enkele vergelijking van de toename en de afname van de stikstofdepositie in het kader van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, maar zich eveneens moet vergewissen van de staat van instandhouding en instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden, in hoeverre daarvoor herstel- en verbetervoorstellen gelden, in verband daarmee andere maatregelen (moeten) worden getroffen en wat het daarvan het te verwachten resultaat is.
Volgens [verzoekster] gaat de aanvullende eis van de rechtbank te ver. Volgens haar strookt de beoordelingswijze van het college met de rechtspraak van de Afdeling. De beëindiging van een saldogevend bedrijf kan volgens haar als mitigerende maatregel in de passende beoordeling worden betrokken en kan volgens haar niet worden aangemerkt als instandhoudingsmaatregel of passende maatregel. Weliswaar is een vergelijkbare eis als die van de rechtbank terug te vinden in de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71, maar die ging over de toepassing van artikel 5.4, tweede lid, van de Wnb en artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn, aldus [verzoekster]. Ook omdat de maatregel op particulier initiatief plaatsvindt kan geen sprake zijn van een maatregel die naar zijn aard ook geschikt is als instandhoudingsmaatregel dan wel passende maatregel. Verder verzoekt [verzoekster] kortheidshalve het hoger beroep van het college eveneens bij haar verzoek te betrekken. [verzoekster] vraagt primair om de uitspraak van de rechtbank te schorsen, zodat de vergunning van 18 juli 2019 herleeft. Subsidiair vraagt zij om versnelde behandeling van de bodemprocedure.
Spoedeisend belang
5. Vereniging Leefmilieu en anderen hebben bestreden dat sprake is van een spoedeisend belang. Daartoe voeren zij aan dat [verzoekster] zich alleen maar heeft beroepen op haar financiële situatie, en dit niet heeft onderbouwd.
[verzoekster] heeft ter zitting aan de hand van een bericht van haar bank uiteengezet dat deze voor 1 september 2023 duidelijkheid wenst over de voortgang van de varkens- en kalverenhouderij aan de Grensweg ongenummerd te Siebengewald, omdat dit anders gevolgen kan hebben voor de financiering van haar bedrijf.
Gelet op de mogelijkheid dat zich op korte termijn financiële gevolgen kunnen voordoen voor [verzoekster], is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van een spoedeisend belang.
Beoordeling van het verzoek
6. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een beoordeling van de vraag of de rechtbank in dit geval terecht heeft geoordeeld dat het college, bij de verlening van de vergunning met externe saldering, zich moet vergewissen van de staat van instandhouding en instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden, in hoeverre daarvoor herstel- en verbetervoorstellen gelden, of in verband daarmee andere maatregelen (moeten) worden getroffen en wat het daarvan het te verwachten resultaat is. Deze principiële vraag vergt, mede gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, nader onderzoek, dat in de bodemprocedure moet plaatsvinden. De voorzieningenrechter zal daarom niet op de betrokken gronden van het verzoek ingaan, maar aan de hand van een belangenafweging op het verzoek beslissen.
Dat, zoals hiervoor werd overwogen, onder de gegeven omstandigheden op korte termijn sprake kan zijn van financiële gevolgen voor [verzoekster], brengt op zichzelf niet mee dat haar belang zwaarder moet wegen dan dat van de bescherming van de natuurwaarden van de betrokken Natura 2000-gebieden. Niet gesteld of gebleken is dat deze financiële gevolgen van zeer ingrijpende aard zijn voor het gehele bedrijf van [verzoekster]. Daartegenover staat dat schorsing van de uitspraak van de rechtbank kan leiden tot onomkeerbare gevolgen voor de natuurwaarden van de betrokken Natura 2000-gebieden, terwijl nog in geschil is of die gevolgen op de juiste wijze zijn beoordeeld.
Voor zover [verzoekster] naar voren heeft gebracht dat de stallen er nog niet of niet volledig staan en er dus nog niet direct varkens of kalveren zullen worden gehouden, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gebleken is dat er nog een bezwaarprocedure loopt over de last onder dwangsom die het college van burgemeester en wethouders van Bergen aan [verzoekster] heeft opgelegd wegens het bouwen van een stal in afwijking van haar omgevingsvergunning voor bouwen. Ook heeft [verzoekster] bij dit college een verzoek ingediend tot legalisering van wat zij in afwijking van de omgevingsvergunning voor bouwen heeft gebouwd. Het is niet uitgesloten dat deze procedures op korte termijn worden afgerond, bijvoorbeeld door verlening van de gevraagde omgevingsvergunning. Ook zou [verzoekster] er alsnog voor kunnen kiezen om de stallen te bouwen dan wel af te bouwen in overeenstemming met de omgevingsvergunning voor bouwen waarover al wordt beschikt. Schorsing van de uitspraak van de rechtbank brengt dan mee dat [verzoekster] op korte termijn varkens en kalveren in deze stallen kan houden, in welk geval sprake zal zijn van stikstofdepositie op N2000-gebieden vanwege het bedrijf.
Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van de bescherming van de natuurwaarden van de betrokken Natura 2000-gebieden groter is dan het belang van [verzoekster] bij de gevraagde schorsing van de uitspraak van de rechtbank.
Conclusie
7. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
8. Over het verzoek van [verzoekster] om versnelde behandeling van de bodemprocedure overweegt de voorzieningenrechter dat het niet binnen haar bevoegdheden ligt om daarover te beslissen.
9. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
w.g. Kuipers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2023
271