202206880/1/R2.
Datum uitspraak: 26 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Kaatsheuvel, gemeente Loon op zand,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Kaatsheuvel, gemeente Loon op zand, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B], wonend te Kaatsheuvel, gemeente Loon op zand, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Loon op Zand,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Prins Hendrikstraat 6" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 3] en [appellant sub 2] beroep ingesteld. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben de gronden aangevuld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 23 mei 2023 waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. E. Erkamp, [appellant sub 3] en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. drs. C.R. Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door G. van de Vrande en A. van der Lee, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij] te Schaijk, vertegenwoordigd door [directeur] en K. Ellenbroek MSc, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan maakt 6 woningen mogelijk. Op de gronden binnen het plangebied rust de bestemming "Wonen" en op een strook grond langs de Prins Hendrikstraat de bestemming "Verkeer". Op de verbeelding zijn binnen het plandeel met de bestemming "Wonen" twee bouwvlakken met de aanduiding "aaneengebouwd" en de aanduidingen maatvoering "maximum bouwhoogte: 10 m" respectievelijk "maximum goothoogte: 4,5 m". In het bouwvlak aan de zijde van het perceel van [appellant sub 1] is een twee-onder-één-kapwoning mogelijk gemaakt. In het andere bouwvlak zijn vier aaneengesloten grondgebonden woningen mogelijk gemaakt. De woningen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Op de gronden met de bestemming "Wonen" aan de achterzijde van de woningen waar geen bouwvlakken zijn kunnen onder meer tuinen komen. Op de gronden met de bestemming "Wonen" en de aanduiding "bijgebouwen" kunnen bijgebouwen worden opgericht met een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte variërend van 3,2 m tot 4,5 m. Op de gronden met de bestemming "Verkeer" aan de voorzijde van de woningen aan de Prins Hendrikstraat maakt het plan 11 parkeerplaatsen haaks op de woningen mogelijk. Het plangebied ligt aan de zuidoostkant van Kaatsheuvel en binnen de ‘driehoek’ van de straten Gasthuisstraat, Prins Hendrikstraat en Leo XIII-straat. Het plangebied bestaat op dit moment uit bedrijfsbebouwing waar zich een zeefdrukbedrijf bevindt. [appellant sub 3] woont aan de [locatie 1] te Kaatsheuvel en [appellant sub 2] aan de [locatie 2] te Kaatsheuvel. Hun woningen bevinden zich achter de tuinen van de in het plan voorziene woningen. [appellant sub 1] woont aan de [locatie 3] te Kaatsheuvel naast en grenzend aan het plangebied. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 1] komen op tegen de gevolgen van het plan. Zij vrezen voor aantasting van hun woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Bijlage
3. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage.
Beoordeling beroepen
Overleg/inspraak
4. [appellant sub 3] en [appellant sub 2] betogen dat zij onvoldoende zijn betrokken bij de planvorming. Er is geen overleg geweest met betrokken omwonenden en er is niet geluisterd naar omwonenden. Er is over het plan slechts eenzijdig informatie gedeeld door de ontwikkelaar en de gemeente. Volgens [appellant sub 3] en [appellant sub 2] is het plan daarom niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen.
5. In de Inspraakverordening Loon op Zand staat in artikel 2:
"1. Elk bestuursorgaan besluit ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid.
2. Inspraak wordt altijd verleend indien de wet daartoe verplicht.
[…]."
5.1. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de genoemde bezwaren geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. De Afdeling overweegt dat het voeren van overleg en bieden van (een dergelijke vorm van) inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van een ontwerpplan, geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. In zoverre verplicht de wet niet tot inspraak. Verder verplicht ook artikel 2 van de Inspraakverordening de raad niet tot het bieden van inspraak in de planprocedure. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals volgt uit artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening. Deze procedure begint met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Een ieder is vervolgens in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen.
5.2. Overigens is uit de stukken en tijdens de zitting gebleken dat de initiatiefnemer onverplicht in maart 2019 een voorlichtingsavond over het project heeft georganiseerd, er individuele gesprekken bij omwonenden thuis hebben plaatsgevonden en er eind augustus 2020 een inloopavond is georganiseerd waar ook de gemeente vertegenwoordigd was. Ook is onverplicht eerst een voorontwerpbestemmingsplan opgesteld, dat gedurende 6 weken ter inzage heeft gelegen. Tijdens deze periode is gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om inspraakreacties in te dienen. Hierop is door het gemeentebestuur gereageerd in de 'Nota beantwoording inspraakreacties'. Tussen het voorontwerpbestemmingsplan en het ontwerpbestemmingsplan zijn er mede door inspraakreacties een aantal aanpassingen opgenomen in het plan zoals een aangepaste situering van de woningen aan de Prins Hendrikstraat, inclusief het vergroten van de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens met de [locatie 3]. De smalste afstand tussen de nieuwe woning en zijdelingse perceelsgrens is nu 4,1 m waar dit eerder ongeveer 1,25 tot 1,70 m was. Verder maken de woningen aan de De Gasthuisstraat 125-127 niet langer onderdeel uit van het bestemmingsplan en zijn dus minder woningen mogelijk gemaakt. De regeling voor perceel- en erfafscheidingen is aangepast en er komt een specifieke regeling voor dakopbouwen aan de Prins Hendrikstraat. Er is één extra openbare parkeerplaats in de Prins Hendrikstraat (11 in plaats van 10) toegevoegd. Vanwege zorgen bij omwonenden heeft het gemeentebestuur ten slotte bij de start van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan op 29 maart 2022 een extra inloopavond georganiseerd voor de omgeving, waarbij medewerkers van de gemeente en van de initiatiefnemer in gesprek gingen met de aanwezigen en vragen beantwoordden.
5.3. De betogen slagen niet.
Passendheid in de omgeving
6. [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat de toekomstige bebouwing - onder andere qua hoogte en ruimtelijke uitstraling - niet aansluit op de bestaande woningen aan de Prins Hendrikstraat en de omliggende straten. Zij voeren aan dat het volume en de hoogte van de voorziene woningen moet worden aangepast zodat deze aansluiten bij de bestaande bebouwing in de buurt. Verder stellen zij dat de woningen voor de doelgroep starters niet in de buurt passen. [appellant sub 1] betoogt dat geen van de aanwezige woningen aan de Prins Hendrikstraat
10 m hoog is.
6.1. De raad stelt dat met het plan een bedrijfsbestemming verdwijnt uit deze woonomgeving in de kern van Kaatsheuvel. Het op de voormalige bedrijfslocatie bouwen van woningen in deze omvang, past volgens de raad in de woonomgeving.
6.2. De woonpercelen en bouwvlakken voor woningen in de omgeving hebben verschillende oppervlakten. De beheersverordening "Woongebieden Kaatsheuvel" geldt voor de omliggende gronden. Daarin is de goot- en bouwhoogte van de woningen in de omgeving gemaximeerd op respectievelijk 6 m en 11 m en 3 m en 8 m. Voor de bestaande woningen aan de Prins Hendrikstraat én de overige straten in de directe omgeving geldt overwegend een goot- en bouwhoogte van 6 m en 11 m, ook al is die niet feitelijk gerealiseerd. Dat is dus hoger dan de in het plan voor de woningen mogelijk gemaakte goot- en bouwhoogte van 4,5 m en 11 m. In het plan is niet geregeld dat uitsluitend starterswoningen mogelijk zijn gemaakt. Gelet op de planregels in combinatie met de verbeelding en de invulling van de omgeving heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat de woningen passen in de woonomgeving, ook als er starterswoningen komen.
6.3. De betogen slagen niet.
Waardevolle boom
7. [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 1] vrezen voor het voortbestaan van een 80 jaar oude eik in de tuin van [appellant sub 2], omdat met dit plan bebouwing mogelijk wordt gemaakt op korte afstand van de boom. De boom wordt in feite ingebouwd. Zij wijzen erop dat de gemeente al in 2019 heeft gezegd dat de boom voldoende punten heeft om een beschermde status te krijgen en aan de waardevolle bomenlijst van Loon op Zand toe te voegen. Daarom moet hij behouden blijven. Dit is inmiddels ook bevestigd in een recent rapport van Helvoirt Groenprojecten. De raad had het voortbestaan van de eik moeten borgen in het plan.
7.1. De raad stelt na raadpleging van een groenadviseur dat het voortbestaan van de eik niet in gevaar is. De raad wijst erop dat de initiatiefnemer heeft gezegd dat bij de uitvoering van het woonproject in de koopovereenkomsten met de toekomstige eigenaren met een kettingbeding zal worden opgenomen dat de eik aanwezig is en behouden blijft. Tijdens de zitting heeft de raad erop gewezen dat de wortels van een eik volgens de groenadviseur meer verticaal, dus dieper de grond in groeien en niet zo zeer horizontaal.
7.2. De Afdeling overweegt dat de raad niet betwist dat de eik voldoende punten heeft om een beschermde status te krijgen en dat hij behouden moet blijven. De boom staat in de tuin van [appellant sub 2], dicht bij de grens van het plangebied aan de tuinzijde van de voorziene woningen. De bouwvlakken waar de woningen komen, liggen verder weg van de eik dan het bouwvlak in de huidige beheersverordening "Woongebieden Kaatsheuvel" en de bedrijfsbebouwing staat ook nu dicht bij de eik. Op grond van het plan kunnen er, als aan de voorwaarden in de planregels wordt voldaan, bijgebouwen dicht bij de plangrens en dus ook de eik worden opgericht. De maximale goot- en bouwhoogten van (niet aangebouwde) bijgebouwen zijn maximaal 3 m en 4,5 m. De eik is veel hoger. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich, ook gelet op wat tijdens de zitting over het wortelstelsel naar voren is gebracht, op het standpunt mogen stellen dat de vrees dat de boom niet in stand zal blijven door het plan, niet gegrond is.
7.3. De betogen slagen niet.
Parkeren
8. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare parkeerdruk. Volgens hen is gerekend met te lage parkeernormen en komen er met de 11 parkeerplaatsen aan de Prins Hendrikstraat ten behoeve van het plan te weinig parkeerplaatsen. [appellant sub 1] betoogt dat door het aanleggen van de 11 parkeerplaatsen in het openbare gebied 4 informele parkeerplaatsen verdwijnen waar vaak wordt geparkeerd. Ook dat leidt tot extra parkeerdruk. Bij een parkeerdrukmeting uit 2018 zijn die 4 parkeerplaatsen ruimtelijk relevant geacht en meegenomen. Ook met deze 4 parkeerplaatsen was al sprake van een hoge bezettingsgraad. Ten slotte betogen zij dat de Efteling en een nabijgelegen hotel een hoge parkeerdruk veroorzaken in de omgeving.
8.1. In de toelichting bij het plan is verwezen naar de relevante elementen van het parkeerbeleidsplan van de gemeente Loon op Zand uit 2016. Het parkeerbeleidsplan gaat uit van een functie, omvang en parkeernorm voor het maken van de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen. Aan de Prins Hendrikstraat worden 6 woningen gebouwd met een gebruiksoppervlakte van circa 75-90 m². In de parkeerbeleidsnota wordt dit getypeerd als kleine woning 1. Voor dit woningtype geldt op grond van het parkeerbeleidsplan de parkeernorm van 1,4 voor bewoners en 0,3 voor bezoekers. Verder geldt op grond van het parkeerbeleid dat de parkeerdruk bij ruimtelijke initiatieven maximaal mag toenemen tot een bezettingsgraad van 80%.
Op basis van deze parkeernormen is in de toelichting bij het plan berekend dat voor de voorziene 6 woningen behoefte bestaat aan 10,2 parkeerplaatsen. Er worden 11 parkeerplaatsen aangelegd aan de Prins Hendrikstraat. Dat is volgens de raad voldoende voor zowel bewoners als bezoekers van de woningen. Wat betreft de informele parkeerplaatsen heeft de raad verwezen naar een parkeerdrukmeting in het najaar van 2021. De bezettingsgraad in de Prins Hendrikstraat was op dat moment 75%. Hierbij is gerekend met de 4 informele parkeerplaatsen die ook na het uitvoeren van het plan behouden blijven, 8 formele en 8 parkeerplaatsen op eigen terrein (oprit) bij de woningen. Dat, zoals [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] aanvoeren, in de praktijk meer dan 4 voertuigen buiten de formele parkeervakken staan, maakt, aldus de raad, niet uit voor de berekening van de parkeerdruk. Uit de stukken en wat tijdens de zitting is besproken is gebleken dat alle geparkeerde auto’s bij het onderzoek naar de parkeerdruk zijn meegeteld, dus ook alle auto’s die geparkeerd waren op informele parkeerplaatsen, terwijl de bezettingsgraad 75% was.
Verder heeft de raad toegelicht dat bij een nadere schouw in de straat in 2022 is gebleken dat er inmiddels 11 opritten zijn. Met dit project worden 11 formele parkeerplaatsen in de Prins Hendrikstraat toegevoegd. Om uit te gaan van een worstcase scenario is in een berekening naar aanleiding van de nadere schouw uitgegaan van 3 informele parkeerplaatsen die behouden blijven. Om een beeld te geven wat de parkeerdruk in deze situatie is, is ook dat berekend. De bezettingsgraad in de Prins Hendrikstraat zal dan 76% bedragen en blijft dus onder de 80%.
Volgens de raad is er geen reden om parkeerproblemen als gevolg van het plan te verwachten.
8.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad met deze toelichting zijn standpunt over de parkeergelegenheid voldoende heeft gemotiveerd. De raad mocht zijn berekening op het parkeerbeleidsplan baseren. Er is ook geen reden voor twijfel aan die berekening. De stelling van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat meer parkeerplaatsen nodig zijn, biedt onvoldoende grond voor een ander oordeel. Bij de beoordeling van de vraag of in het plan wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid moet alleen rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte als gevolg van de voorziene ontwikkeling. Het is niet nodig dat het plan eventuele bestaande parkeeroverlast als gevolg van de Efteling en een hotel in de omgeving van het plangebied oplost. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1756, onder 13.2, en die van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:485, onder 9.1. Overigens heeft het college ter zitting gezegd dat [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] eventueel bij de gemeente kunnen vragen om in hun buurt betaald parkeren in te voeren om zo de door hun ervaren parkeerdruk te verlichten. 8.3. De betogen slagen niet.
Wegbreedte en breedte bestaande langsparkeerplaatsen Prins Hendrikstraat
9. [appellant sub 1] betoogt dat het plan op het punt van de parkeerplaatsen niet uitvoerbaar is. Bij een herstructurering van de Prins Hendrikstraat zullen de langsparkeerplaatsen aan de overkant van de weg moeten worden verbreed naar 2,50 m. Dat betekent dat er maar 5 m voor de rijbaan overblijft.
9.1. De raad stelt dat de toekomstige verkeersdoorstroming niet zal worden belemmerd door het aanleggen van de 11 parkeerplaatsen omdat de rijbaan ongeveer 1,25 m breder is dan de benodigde 4,5 m om de parkeermanoeuvre te kunnen maken. Gecombineerd met het rustige karakter van deze éénrichtingsstraat is sprake van een goede ruimtelijke ordening op het gebied van mobiliteit, ook als de langsparkeervakken aan de overkant smaller zijn dan voorgeschreven.
9.2. Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan op voorhand niet uitvoerbaar is. De 11 nieuwe parkeervakken worden 5 m lang en 2,5 m breed. Bij die breedte van parkeervakken geeft de CROW in de Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom als richtlijn aan dat de weg minimaal 4,5 m breed moet zijn om de parkeermanoeuvre te kunnen maken. De rijbaan heeft (en behoudt) een breedte van 5,75 tot 5,85 m. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de aanbevelingen. De bestaande langsparkeervakken aan de overkant hebben een breedte van ongeveer 1,70-1,75 m. Ook als die zouden worden verbreed tot 2,5 m dan is er nog steeds 4,5 m over om de parkeermanoeuvre te kunnen maken. Daarom heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat er geen redenen zijn waarom het plan op voorhand niet uitvoerbaar is. Dit betoog slaagt niet.
Bezonning
10. [appellant sub 1] betoogt dat de hoogte en de positie van het naast zijn perceel gelegen hoofdgebouw verstrekkende gevolgen heeft voor de bezonning in zijn woning en tuin. Het plangebied bevindt zich direct ten zuiden van de [locatie 3] waardoor zijn tuin en woning veel minder zonlicht zullen ontvangen. Dat ter hoogte van de vensterbank in zijn woning aan de lichte TNO-norm kan worden voldaan, betekent nog niet dat er een aanvaardbare situatie ontstaat en de gevolgen niet onevenredig zijn. Daarvoor is nodig dat niet alleen in kaart wordt gebracht hoeveel zon er overblijft, maar ook hoeveel zon er - bijvoorbeeld maandelijks - in uren dan wel minuten verdwijnt. Bovendien moet rekening worden gehouden met het feit dat de verslechtering niet slechts op één dag optreedt maar gedurende het gehele voor- en najaar. [appellant sub 1] betoogt dat, hoewel het belang van bezonning in de tuin minder zwaar weegt dan bezonning in een woning, dit wel ruimtelijk relevant is en ook de achteruitgang van de bezonning in de tuin moet worden onderzocht. Ten slotte vreest [appellant sub 1] dat door een toename van de schaduwwerking zijn stookkosten hoger zullen worden.
10.1. De Afdeling overweegt dat er voor de bezonning van woningen geen wettelijke normen bestaan. Dit neemt niet weg dat in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan een afweging moet plaatsvinden van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen, waaronder het belang van omwonenden bij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor wat betreft de bezonning.
10.2. In de plantoelichting is ingegaan op de schaduweffecten van de beoogde nieuwbouw op de omgeving. Er is een bezonningsstudie uitgevoerd door studio Space op 20 januari 2022 die als bijlage 3 bij de plantoelichting is gevoegd. In de bezonningsstudie zijn de bestaande en toekomstige situatie met elkaar vergeleken voor de vier seizoenen in de omgeving van het plangebied waaronder de [locatie 3]. De data van 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december zijn als meetmomenten gehanteerd en om 9.00 uur, 12.00 uur, 16.00 uur en 19.00 uur zijn de berekeningen verricht. Voor de bestaande situatie is uitgegaan van het feitelijk aanwezige bedrijfspand met een bouwhoogte van 3,6 m. Planologisch is een bouwhoogte van 6 m toegestaan, daarmee kan geconcludeerd worden dat de feitelijk schaduwhinder voordeliger is dan wat planologisch mogelijk was. Daarmee is de raad dus sterk tegemoetgekomen aan de wensen van omwonenden om rekening te houden met verlies aan zonlicht. Voor de toekomstige situatie is uitgegaan van het beoogde bouwplan inclusief de uitbouwmogelijkheden conform de afwijkingsbevoegdheid. Uit de bezonningsstudie is gebleken dat bij de [locatie 3] rond het middaguur in het voorjaar, najaar en winter sprake is van minder zonlicht ten opzichte van de bestaande situatie. In de bezonningsstudie staat dat er verder bij de [locatie 3] weinig veranderingen zijn qua zonlicht. Verder is in de bezonningsstudie ten behoeve van de [locatie 3] een vergelijking gemaakt met de lichte TNO-norm voor lichtinval. Daarvoor zijn in februari en oktober vanaf 9.00 uur tot en met 16.00 uur berekeningen verricht en is gekeken naar de lichtinval in de nieuwe situatie. De nieuwbouw heeft invloed op de bezonning van de zuid- en westgevel. Met het onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de lichte TNO-norm voor lichtinval. Bij het toetsen aan deze norm wordt steeds met een vast meetpunt gewerkt. De bezonning wordt gemeten in het midden van de vensterbank aan de binnenzijde van het glas in de woonkamer. Deze norm gaat uit van minimaal 2 potentiële zonuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober. Het aantal zonuren hoeft niet aansluitend te zijn. In de bezonningsstudie staat dat op alle vensters in de zuid- en westgevel van de woning de minimaal gestelde norm van 2 zonuren wordt gehaald.
10.3. De Afdeling overweegt dat in het vierseizoenenonderzoek in de bezonningsstudie de tuinen zijn meegenomen. Dit onderzoek geeft ook een beeld van de hoeveelheid zonlicht die er verdwijnt. Daarnaast is ook beoordeeld of op alle vensters in de zuid- en westgevel van de woning van [appellant sub 1] waar de gevolgen voor bezonning aan de orde zijn, zal worden voldaan aan de lichte TNO-norm en dat is het geval. De raad heeft geen doorslaggevend belang hoeven toekennen aan eventuele hogere stookkosten. Daarbij neemt de Afdeling ook in aanmerking dat [appellant sub 1] slechts heeft gesteld, maar niet nader heeft geconcretiseerd dat een afname van de zonlichttoetreding op zijn woning zal leiden tot een onaanvaardbare stijging van de stookkosten.
10.4. Gelet op het voorgaande heeft de raad de gevolgen van het plan voor de bezonning van de woning en tuin van [appellant sub 1] aanvaardbaar mogen achten. Voor het oordeel dat de raad geen zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt over de bezonning bestaat dan ook geen aanleiding.
10.5. Het betoog slaagt niet.
Aantasting uitzicht en privacy
11. [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat het plan leidt tot aantasting van hun uitzicht en privacy. In dat verband wijzen zij erop dat de woningen zijn voorzien op korte afstand van hun woningen. Zij betogen dat de raad de negatieve gevolgen ten opzichte van het huidige plan had kunnen verminderen door de woningen meer op te schuiven naar de Prins Hendrikstraat. Door de aanleg van 11 parkeerplaatsen, haaks op de straat, komen de woningen verder van de straat af te staan, wat betekent dat de woningen dichter bij de percelen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] komen te liggen en ook naast de tuin van [appellant sub 1]. [appellant sub 1] betoogt dat nu de woningen naar de Prins Hendrikstraat gericht staan, hij straks tegen een zijgevel, bestaande uit stenen muur van 10 m hoog zal aankijken. Bovendien bevindt de woning zich op korte afstand van zijn erfgrens. Hij verliest het uitzicht naar die kant bijna helemaal. Verder wordt zijn privacy geschaad als in de zijgevel een raamopening of deur zal komen die rechtsreeks op zijn perceel uitkijkt. Voor zover deze zich hoger dan 6 m bevinden, is dit een planologische verslechtering. Ten slotte betogen [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 1] dat de raad het plan vanwege de gevolgen voor hun leefomgeving niet op deze wijze heeft mogen vaststellen en de parkeerplaatsen op een andere locatie had moeten voorzien waardoor de 6 woningen op grotere afstand van de woningen van [appellant sub 3] en [appellant sub 2] zouden komen te liggen en niet ter hoogte van een groot deel van de tuin van [appellant sub 1]. Dat had bijvoorbeeld gekund door te kiezen voor langsparkeerplaatsen of parkeren aan de achterzijde van de woningen.
11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de gevolgen voor de privacy en het uitzicht van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 1] niet zo zijn dat dit leidt tot een onevenredige aantasting van hun woon- en leefklimaat.
De raad stelt dat met deze invulling meer afstand ontstaat tussen de voorzijden van de woningen aan weerskanten van de Prins Hendrikstraat, door deze combinatie verbetert het woonklimaat in deze straat. Ook worden de parkeerplaatsen op deze wijze openbaar, waardoor ze door iedereen te gebruiken zijn. Bij de aanleg van langsparkeerplaatsen in plaats van haakse parkeerplaatsen kunnen er niet voldoende parkeerplaatsen aangelegd worden. Indien aan de achterzijde een parkeerterrein zou worden aangelegd, moet er tussen de woningen een doorgang voor auto’s naar die parkeergelegenheid achter de nieuw te bouwen woningen gemaakt worden. Dat heeft tot gevolg dat de woning naast [locatie 3] dichter bij dat perceel zou komen dan nu is voorzien, terwijl [appellant sub 1] nu al stelt dat deze woning te dicht bij zijn perceel komt. Daarnaast veroorzaakt een parkeerplaats aan de achterzijde naar verwachting meer overlast dan een achtertuin en is het maar zeer de vraag of op een parkeerterrein aan de achterzijde 11 parkeerplaatsen met een ontsluitingsweg passen, aldus de raad.
11.2. De afstand tussen het perceel van [appellant sub 3] en het bouwvlak dat het dichtst bij zijn perceel ligt, bedraagt ongeveer 4 m. De afstand tussen het perceel van [appellant sub 2] en het bouwvlak dat het dichtst bij zijn perceel ligt is ongeveer 5 m. De afstand tussen het perceel van [appellant sub 1] en het bouwvlak dat het dichtst bij zijn perceel ligt is ongeveer 4,1 m. De afstanden tussen de woningen en de bouwvlakken van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 1] zijn ongeveer 20 m, 15 m en 6,5 m.
11.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat geen recht op een blijvend vrij of ongehinderd uitzicht. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:864, onder 10.4. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat, gelet op de feitelijke situatie ter plaatse de negatieve gevolgen van het bestemmingsplan voor het uitzicht en de privacy beperkt en aanvaardbaar zijn. Die situatie ter plaatse wordt onder andere gekenmerkt door de al bestaande bedrijfsbebouwing tot de erfgrens, de onder 11.2 vermelde afstanden, de maximale hoogte van 10 m en de stedelijke omgeving. Die gevolgen zijn ook aanvaardbaar als in het plan niet is uitgesloten dat zich in de zijgevel van de woning aan de zijde van het perceel van [appellant sub 1] een raam of deur zal bevinden. Alleen al hierom bestaat ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan vanwege de gevolgen voor de leefomgeving van [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 1] niet op deze wijze heeft mogen vaststellen en de parkeerplaatsen op een andere locatie had moeten bestemmen. De raad is bovendien ingegaan op de locatiekeuze voor de parkeerplaatsen binnen het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad deze keuze deugdelijk gemotiveerd. 11.4. De betogen slagen niet.
Evident privaatrechtelijke belemmering
12. [appellant sub 1] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat het plan een bijgebouw mogelijk maakt op een afstand van minder dan 2 m van de ramen van zijn hobbyschuur in zijn achtertuin. Dit is volgens [appellant sub 1] in strijd met artikel 5:50, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Volgens [appellant sub 1] is er daarom sprake van een evident privaatrechtelijke belemmering die aan de uitvoering van het plan in de weg staat.
12.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, alleen aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is namelijk de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957, onder 7.2. 12.2. Het plan maakt een vrijstaand bijgebouw mogelijk op een afstand van minder dan 2 m van de hobbyschuur van [appellant sub 1]. Dat aan die zijde van de hobbyschuur ramen zitten, betekent niet dat iedere vorm van nieuwbouw op die plek in strijd is met artikel 5:50, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Op voorhand is niet duidelijk of [appellant sub 1] een beroep op deze regel van het burenrecht kan doen. Daarvoor moet onder meer worden beoordeeld of de mogelijk gemaakte bebouwing nabij de ramen in de hobbyschuur [appellant sub 1] onredelijk zou hinderen. De raad stelt dat het niet vaststaat dat het bouwen van een bijgebouw binnen 2 m van de erfgrens [appellant sub 1] onredelijke hinder oplevert, als bedoeld in artikel 5:50, vierde lid, omdat het om uitzicht vanuit een hobbyschuur gaat en niet vanuit een verblijfsruimte als een woning. Het is aan de burgerlijke rechter om hierover een oordeel te geven.
12.3. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering is dat op voorhand duidelijk is dat uitvoering van het plan niet mogelijk is.
12.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13. De Afdeling concludeert op basis van het voorgaande dat de nadelige gevolgen van het vastgestelde bestemmingsplan niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen. De raad heeft dus tot de conclusie mogen komen dat het plan een goede ruimtelijke ordening dient.
14. De beroepen zijn ongegrond.
15. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Ouwehand
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023
224
BIJLAGE
Burgerlijk Wetboek Boek 5
Artikel 50
1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee m van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
[…]
4. Wanneer de nabuur als gevolg van verjaring geen wegneming van een opening of werk meer kan vorderen, is hij verplicht binnen een afstand van twee m daarvan geen gebouwen of werken aan te brengen die de eigenaar van het andere erf onredelijk zouden hinderen, behoudens voor zover zulk een gebouw of werk zich daar reeds op het tijdstip van de voltooiing van de verjaring bevond.
[…].
Planregels
4.1
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. aan-huis-gebonden beroepen;
c. tuinen, erven en verhardingen;
d. parkeervoorzieningen ten dienste van de bestemming;
4.2.1
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende algemene regels:
a. er mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht;
b. hoofdgebouwen dienen gebouwd te worden overeenkomstig de bouwwijze zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding:
aanduiding bouwwijze 'aaneengebouwd' ‘aaneengebouwde woningen’
4.2.2
Binnen het bouwvlak gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
a. binnen het bouwvlak zijn gebouwen en daarbij behorende bouwwerken toegestaan;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen maximaal de hoogtes die ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' zijn aangegeven;
c. hoofdgebouwen dienen voorzien te zijn van een kap, waarbij de dakhelling niet meer mag bedragen dan 65°.
4.2.3
Bij een woning mogen bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd. Hiervoor gelden de volgende regels:
a. bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ worden gerealiseerd;
b. bijgebouwen en overkappingen mogen uitsluitend achter de voorgevellijn van de woning worden gebouwd, waarbij de afstand niet minder mag bedragen dan 2 m;
c. de goothoogte van een bijgebouw of overkapping mag niet meer bedragen dan 3 m;
d. de bouwhoogte van plat afgedekte bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,2 m;
e. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 4,5 m, mits het bijgebouw wordt afgedekt met een zadeldak;
f. de bouwhoogte van aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 4,5 m, mits deze architectonisch één geheel vormen met het hoofdgebouw;
g. een aan de woning aangebouwd bijgebouw en overkapping mag de achtergrens van het bouwvlak en het verlengde daarvan met niet meer dan 4 m overschrijden;
h. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ter plaatse de aanduiding ´bijgebouwen’ mag:
1. voor bouwpercelen die niet groter zijn dan 750 m² niet meer bedragen dan 75 m²;
2. voor bouwpercelen die groter zijn dan 750 m² en niet groter zijn dan 1.000 m² niet meer bedragen dan 100 m²;
3. voor bouwpercelen die groter zijn dan 1.000 m² en niet groter zijn dan 1.500 m² niet meer bedragen dan 150 m²;
4. voor bouwpercelen die groter zijn dan 1.500 m² niet meer bedragen dan 200 m²;
mits het betreffende bouwperceel voor niet meer dan 50% is bebouwd.