ECLI:NL:RVS:2023:3082

Raad van State

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
202106089/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 augustus 2021 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaarde. De staatssecretaris had deze aanvraag eerder, op 15 april 2020, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van haar uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep van de staatssecretaris is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak bevestigd, wat betekent dat de staatssecretaris de vreemdeling alsnog een verblijfsvergunning moet verlenen. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met het hoger beroep, tot een bedrag van € 837,00, dat geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding was om in dit geval anders te oordelen.

Uitspraak

202106089/1/V1.
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 23 augustus 2021 in zaak nr. NL20.8934 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kinderen,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 23 augustus 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Ben-Saddek, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 7 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3615, onder 14.1 en 14.4, over het onderdelenvereiste in iMMO-rapporten). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023
382-977