202205426/3/V1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[de vreemdeling],
appellante (hierna: de vreemdeling),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
hangende het hoger beroep van de staatssecretaris tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 17 augustus 2022 in zaak nr. 21/1167.
Procesverloop
De vreemdeling heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 3 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:10 (hierna: de uitspraak van 3 januari 2023), opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris op het door haar gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De Afdeling behandelt dit beroep gelet op het door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank van 17 augustus 2022.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
1. In de uitspraak van 3 januari 2023 heeft de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar te nemen en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. De Afdeling heeft ook bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 bedraagt, met een maximum van € 15.000,00.
2. De vreemdeling heeft voor de tweede keer beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat de staatssecretaris naar gesteld geen besluit op het door haar gemaakte bezwaar heeft genomen binnen de door de Afdeling gegeven termijn in de uitspraak van 3 januari 2023. De vreemdeling verzoekt de Afdeling om de staatssecretaris op te dragen binnen een week na de dag van de verzending van deze uitspraak alsnog dat besluit te nemen en te bepalen dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 500,00 bedraagt, met een maximum van € 100.000,00. Ook verzoekt de vreemdeling de Afdeling om te bepalen dat de staatssecretaris de in de uitspraak van 3 januari 2023 genoemde maximale dwangsom heeft verbeurd.
3. De staatssecretaris stelt in zijn verweerschrift dat hij de vreemdeling niet heeft kunnen informeren over de termijn waarbinnen hij verwacht een besluit te nemen. Volgens de staatssecretaris moet hij namelijk bij zijn besluitvorming betrekken wat de uitkomst is van een door de vreemdeling ook gevoerde procedure over uitstel van vertrek op medische gronden als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Hij licht toe dat het Bureau Medische Advisering (BMA) in die procedure op 21 juni 2023 een aanvullend advies heeft opgesteld en hij de vreemdeling tot en met 12 juli 2023 in de gelegenheid heeft gesteld om op dat advies te reageren.
4. De Afdeling stelt vast dat de staatssecretaris nog geen besluit heeft genomen. De staatssecretaris heeft dus de termijn overschreden die de Afdeling daarvoor in de uitspraak van 3 januari 2023 heeft gegeven. Daarom is het beroep gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit moet worden vernietigd.
4.1. De staatssecretaris moet alsnog een besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar nemen. Omdat de staatssecretaris nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de Afdeling met toepassing van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb dat hij binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar moet nemen en bekendmaken. De Afdeling ziet in de door partijen aangevoerde omstandigheden geen aanleiding voor het bepalen van een andere termijn met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De Afdeling bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de staatssecretaris een dwangsom moet betalen voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven. De Afdeling stelt de dwangsom vast op een bedrag van € 100,00 per dag met een maximum van € 15.000,00. De Afdeling ziet geen aanleiding om de door de vreemdeling verzochte hogere dwangsom vast te stellen. Hoewel de staatssecretaris nog geen besluit heeft genomen, blijkt uit zijn verweerschrift wel dat hij stappen heeft ondernomen om alsnog een besluit te nemen.
4.2. Uit de uitspraak van 21 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1657, onder 2.2, volgt dat de Afdeling niet bevoegd is om de hoogte van een dwangsom vast te stellen op grond van een eerdere uitspraak van de Afdeling. Daarom stelt de Afdeling desgevraagd niet vast of de staatssecretaris de maximale dwangsom uit de uitspraak van 3 januari 2023 heeft verbeurd. 5. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. De hoogte daarvan bedraagt 1 punt voor het beroep met toepassing van een wegingsfactor van 0,5. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
III. draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar te nemen en dit besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,00 per dag bedraagt, met een maximum van € 15.000,00;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2023
958