202104310/1/R2 en 202104312/1/R2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Meierijstad
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2021 heeft het college voor het bestemmingsplan "Iepenlaan 4, Veghel" hogere grenswaarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder vastgesteld voor nieuwe woningen aan de Iepenlaan 4.
Bij besluit van 29 april 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Iepenlaan 4, Veghel" gewijzigd vastgesteld.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroepen ingesteld.
De raad en het college hebben verweerschriften ingediend.
Stichting Area heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 3 mei 2023, waar [appellant] en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door dr. W. Oosten, zijn verschenen. Verder is op de zitting Stichting Area, bijgestaan door mr. R.D. van Oevelen, advocaat te Best, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan verandert de bestemming van het perceel Iepenlaan 4 in Veghel van "Kantoor" naar "Wonen". Daarnaast is in de planregels een voorwaardelijke verplichting voor realisatie en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan opgenomen. Stichting Area, woningbouwcorporatie in Veghel, is eigenaar van het perceel. De bestaande bebouwing wordt gesloopt en daarvoor in de plaats worden 16 sociale huurwoningen gebouwd. De woningen bestaan uit 16 boven- en benedenwoningen die worden opgericht in twee gebouwen. Voor de bouw van deze woningen heeft het college hogere grenswaarden vastgesteld (artikel 110a van de Wet geluidhinder).
1.1. [appellant] woont in de buurt van de te bouwen woningen, op een afstand van ongeveer 40 meter, en vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid
2. De raad en het college stellen zich op het standpunt dat de beroepen van [appellant] niet-ontvankelijk zijn, omdat [appellant] zijn beroepsgronden te laat heeft ingediend. Omdat de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) op de besluiten van 28 april 2021 en 29 april 2021 van toepassing is, mochten er geen gronden meer na de beroepstermijn worden ingediend. Dat heeft [appellant] wel gedaan. Weliswaar is de toepasselijkheid van de Chw ten onrechte niet vermeld in de publicatie van de besluiten, maar had [appellant] kennis van de toepasselijkheid van de Chw waardoor het niet-tijdig indienen van beroepsgronden niet verschoonbaar is.
2.1. De raad en het college voeren tevergeefs aan dat de beroepen van [appellant] niet-ontvankelijk zijn. Ondanks dat de Chw van toepassing is, werpt de Afdeling [appellant] niet tegen dat hij niet binnen de beroepstermijn beroepsgronden heeft aangevoerd, omdat de raad en het college niet duidelijk onder de besluiten hebben vermeld dat dit moest. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 5 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY5128, onder 14.1). Het betoog slaagt niet.
Beroep hogere grenswaarden
3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte hogere waarden heeft vastgesteld voor de voorziene woningen.
3.1. Wat [appellant] aanvoert, leidt niet tot vernietiging van het besluit van 28 april 2021. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking. Dit is om de volgende reden.
3.2. De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept (artikel 8:69a van de Awb).
3.3. De regeling in de Wet geluidhinder waarop [appellant] een beroep doet, strekt kennelijk niet tot de bescherming van zijn belang. Deze regeling is er namelijk voor de bescherming van de bewoners van de nieuw te bouwen woningen (zie bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3420, onder 11). [appellant] is geen eigenaar van een van de woningen waarvoor de hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van die woningen. Daarmee raakt de inhoud van dit besluit niet aan zijn belangen. Het betoog slaagt niet.
Beroep bestemmingsplan
Ingetrokken beroepsgronden
4. [appellant] heeft zijn beroepsgrond over een hogere geluidsbelasting op de gevel van zijn woning als gevolg van de nieuwe woningen op zitting ingetrokken. [appellant] heeft ook de beroepsgrond ingetrokken dat uit het plan blijkt dat niet wordt voldaan aan de wettelijke eis dat de nieuwe woningen gasvrij worden gebouwd. De Afdeling zal daarom op die gronden niet ingaan.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
De ladder voor duurzame verstedelijking
6. [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen laddertoets heeft uitgevoerd bij de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat niet duidelijk en controleerbaar is toegelicht of er behoefte is aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De raad heeft de uitgangspunten van de Structuurvisie Veghel 2030, waarin is opgenomen dat de kern Veghel over voldoende mogelijkheden beschikt om tot 2030 te voorzien in de behoefte aan woningbouw, volgens [appellant] ten onrechte niet betrokken.
6.1. De Afdeling overweegt dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er behoefte bestaat aan de voorziene ontwikkeling. Op de zitting is gebleken dat uit de Structuurvisie Veghel 2030 blijkt dat binnen de kern van Veghel alsook regionaal een grote behoefte is aan de woningen waar het plan in voorziet, namelijk kleinere huurwoningen. De behoefte aan deze woningen bleek in latere beleidsdocumenten steeds groter. Bovendien zijn structuurvisies indicatieve en geen normatieve plannen.
Het betoog slaagt niet.
Voorwaardelijke verplichting
7. [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is vastgesteld. Hij wijst erop dat een voorwaardelijke verplichting voor de realisatie en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in de planregels, maar dat het gebied van het landschappelijk inpassingsplan groter is dan het plangebied van het bestemmingsplan. Bovendien is dit inpassingsplan volgens [appellant] niet uitvoerbaar, omdat een ander bestemmingsplan van toepassing is op de gronden van het inpassingsplan dat buiten het bestemmingsplangebied valt.
7.1. Het plan regelt in artikel 4.1 en artikel 7.6 van de planregels dat het gebruiken van de gronden en bouwwerken binnen de bestemming "Wonen" slechts is toegestaan als het inpassingsplan is gerealiseerd onder de gestelde voorwaarden. Hoewel het inpassingsplan inderdaad een groter gebied beslaat dan het bestemmingsplan, geeft de toelichting bij het bestemmingsplan het bestemmingsplangebied op gelijke wijze weer als de verbeelding. Het bestemmingsplan is dan ook niet rechtsonzeker op dit punt.
7.2. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan niet noodzakelijk is dat de begrenzing van het inpassingsplan aansluit op het plangebied. Stichting Area is eveneens voornemens om het perceel Zeven Eikenlaan 20a te herontwikkelen. Het inpassingsplan bevat een integraal plan voor beide percelen waar ook de aangrenzende ontwikkeling aan de Zeven Eikenlaan 20a deel van uitmaakt. De gronden waar de maatregelen uit het inpassingsplan over gaan hoeven niet allemaal binnen het bestemmingsplan te vallen. De omstandigheid dat het perceel Zeven Eikenlaan 20a niet binnen het plangebied ligt staat niet in de weg aan het verwezenlijken van de maatregelen uit het inpassingsplan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465, onder 33.3.), omdat het andere bestemmingsplan, dat betrekking heeft op het perceel Zeven Eikenlaan 20a, dit mogelijk maakt. Het betoog slaagt niet.
Omgevingswaarden fijnstof en stikstof
8. [appellant] betoogt tevergeefs dat het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, dan wel met de Wet milieubeheer, omdat de raad te weinig aandacht heeft besteed aan de omgevingswaarden fijnstof en stikstof en geen emissiereductieplan heeft opgesteld.
8.1. In de plantoelichting heeft de raad namelijk deugdelijk gemotiveerd dat de omgevingswaarden stikstof en fijnstof ruim onder de geldende normen uit de Wet milieubeheer blijven en daarmee geen belemmering vormen voor vaststelling van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Gevolgen voor waterhuishouding
9. [appellant] betoogt daarnaast ook tevergeefs dat het bestemmingsplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, omdat de raad de gevolgen voor het water onvoldoende heeft onderzocht.
9.1. De raad heeft in de plantoelichting namelijk deugdelijk gemotiveerd dat het aspect water geen belemmering voor het bestemmingsplan vormt. [appellant] heeft nagelaten om toe te lichten waarom die toelichting tekort schiet.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
10. [appellant] betoogt verder dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de raad de verkeersafwikkeling- en veiligheid onvoldoende heeft onderzocht, dan wel onvoldoende heeft geregeld in de planregels.
10.1. De raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] niet op negatieve wijze wordt aangetast door de verkeersafwikkeling in de nieuwe situatie. Het verkeer van en naar de nieuwe woningen zal namelijk via de bestaande in- en uitrit worden ontsloten. Het aantal verkeersbewegingen neemt bovendien af in de nieuwe situatie. Zoals blijkt uit paragraaf 11.2 van de toelichting daalt het aantal verkeersbewegingen van 164 vervoersbewegingen per etmaal voor het kantoor naar 124 vervoersbewegingen per etmaal voor de woningen.
Het betoog slaagt niet.
Parkeeroverlast
11. Ten slotte betoogt [appellant] dat het bestemmingsplan een te lage parkeernorm hanteert, omdat de parkeerbehoefte groter zal zijn door de bijzondere woonvormen die het bestemmingsplan toelaat. [appellant] betoogt verder dat de raad in de planregels niet mag verwijzen naar beleidsregels die rechtsonzeker zijn doordat zij in de toekomst mogelijk veranderen.
11.1. De Afdeling overweegt dat bijzondere woonvormen niet rechtstreeks door het bestemmingsplan worden toegestaan, maar alleen met gebruikmaking van een afwijkingsbevoegdheid. Artikel 10 van de planregels waarborgt dat wordt voorzien in het hanteren van een hogere parkeernorm als van de afwijkingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Eén van de voorwaarden voor de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid is namelijk dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig moet zijn op eigen terrein. Het is volgens de planregels vereist dat er dan wordt beoordeeld welke parkeernorm van toepassing is en of dit moet leiden tot meer parkeerplaatsen. De komst van bijzondere woonvormen is dus geen gegeven en dat er dan ook moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen is in de planregels gewaarborgd.
11.2. Verder mag de raad in de planregels verwijzen naar beleidsregels die kunnen veranderen, een zogenoemde dynamische verwijzing (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Wel moet duidelijk zijn naar welke specifieke beleidsregels wordt verwezen. In artikel 10.1 wordt verwezen naar de Nota Parkeernormen Meierijstad 2018. In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 10.1 van de planregels in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is vastgesteld. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12. De beroepen zijn ongegrond.
13. De raad en het college hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023
1044-638