Uitspraak
Datum uitspraak: 18 augustus 2023
BESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer
Raad van State
In deze zaak heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag heeft op 17 juni 2022 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 250,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 37.500,-. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 augustus 2023 geoordeeld dat het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling op 29 juli 2022 heeft ingewilligd, maar niet heeft vastgesteld dat hij een dwangsom heeft verbeurd. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verwijst het beroep tegen het besluit van 29 juli 2022 naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, om verlies van instantie te voorkomen.
De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep geen nieuwe vragen oproept die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan door de behandeling van het hoger beroep, tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.