ECLI:NL:RVS:2023:3167

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
202204187/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag heeft op 17 juni 2022 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 250,- per dag bij overschrijding van deze termijn, tot een maximum van € 37.500,-. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 augustus 2023 geoordeeld dat het hoger beroep van de staatssecretaris ongegrond is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling op 29 juli 2022 heeft ingewilligd, maar niet heeft vastgesteld dat hij een dwangsom heeft verbeurd. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verwijst het beroep tegen het besluit van 29 juli 2022 naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, om verlies van instantie te voorkomen.

De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep geen nieuwe vragen oproept die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn ontstaan door de behandeling van het hoger beroep, tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202204187/1/V1.
Datum uitspraak: 18 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 17 juni 2022 in zaak nr. NL22.7759 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 17 juni 2022 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken een besluit op de aanvraag te nemen en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdelingen een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.H. van den Berg-Klijbroek, advocaat te Alkmaar, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 29 juli 2022 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd, zonder daarbij vast te stellen dat hij een dwangsom heeft verbeurd.
Overwegingen
1. Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1. Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3353, onder 5 tot en met 5.9, over artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, zoals die luidt sinds 11 juli 2021, en het beginsel van effectieve rechtsbescherming). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
Beroep
2. Ingevolge artikel 6:20, derde lid, in samenhang met artikel 6:24 van de Awb is bij de Afdeling een van rechtswege ontstaan beroep aanhangig tegen het besluit van 29 juli 2022. In dat besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd en de vreemdeling heeft bij brief van 19 september 2022 laten weten dat hij gronden tegen dat besluit heeft ingediend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem. In dit geval zal de Afdeling om verlies van instantie te voorkomen de beslissing op het van rechtswege ontstane beroep krachtens artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verwijzen.
Conclusie
2.1. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat het hoger beroep van de staatssecretaris uitsluitend is gericht tegen de overweging van de rechtbank over de dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit, en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak als "licht" aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe. Het beroep tegen het besluit van 29 juli 2022 wordt verwezen naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verwijst het beroep tegen het besluit van 29 juli 2022, V-[…], naar de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2023
999