202204176/1/V3.
Datum uitspraak: 18 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 juli 2022 in zaak nr. NL22.4012 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft door haar geboorte in Venezuela de Venezolaanse nationaliteit. Haar beide ouders zijn in Syrië geboren, waardoor de vreemdeling ook de Syrische nationaliteit heeft. De vreemdeling is als kind met haar moeder naar Syrië verhuisd, waar zij tot haar vertrek in 2016 gewoond heeft. De vreemdeling heeft op 29 oktober 2020 een eerste asielaanvraag in Nederland ingediend. Bij besluit van 28 januari 2021 heeft de staatssecretaris die aanvraag afgewezen, omdat sprake is van een beschermingsalternatief in Venezuela, als bedoeld in artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Dat besluit staat in rechte vast. De vreemdeling heeft op 22 oktober 2021 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Daarbij heeft zij een e-mail van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) van 13 oktober 2021 overgelegd, waaruit volgens haar blijkt dat zij niet naar Venezuela kan vertrekken, omdat de Venezolaanse autoriteiten niet meewerken aan het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten. De staatssecretaris heeft deze asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit volgens hem geen relevante nieuwe elementen of bevindingen zijn.
1.1. Deze uitspraak gaat over de vraag of de vertrekmogelijkheden naar Venezuela een rol spelen bij de toepassing van artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, over het tegenwerpen van een beschermingsalternatief. Het antwoord daarop is van belang voor de beoordeling of de door de vreemdeling ingebrachte informatie over haar vertrekmogelijkheden naar Venezuela nieuwe elementen of bevindingen bevat die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het besluit van 3 maart 2022 vernietigd, omdat volgens haar wel sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Daarbij heeft zij overwogen dat voor het tegenwerpen van een beschermingsalternatief onder meer vereist is dat de vreemdeling bescherming kan krijgen van het land waarvan zij de nationaliteit heeft. Volgens de rechtbank betekent dat in dit geval dat vereist is dat de vreemdeling ook daadwerkelijk naar Venezuela kan reizen en daar toegelaten wordt tot het grondgebied. In dat kader is de overgelegde e-mail van de DT&V volgens de rechtbank relevant, omdat daaruit onder andere blijkt dat het nog lang zal duren voordat duidelijk wordt of de Venezolaanse autoriteiten de benodigde reisdocumenten zullen afgeven. De rechtbank heeft gelet daarop geoordeeld dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hoger beroep en beoordeling
3. De staatssecretaris betoogt in zijn enige grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vertrekmogelijkheden naar Venezuela een rol kunnen spelen bij de toepassing van artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Uit hetgeen het Hof van Justitie heeft overwogen in het arrest van 9 november 2021, LW tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2021:898, punten 29 tot en met 33, leidt de Afdeling af dat voor het tegenwerpen van een beschermingsalternatief niet van belang is dat een vreemdeling naar het betrokken land kan reizen en toegang zal krijgen tot dat land. Bij de vraag of een vreemdeling zich in redelijkheid onder bescherming van het land van tweede nationaliteit kan stellen, als bedoeld in artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, is dus alleen van belang of een vreemdeling ten opzichte van dat land verdragsvluchteling is dan wel of er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat hij bij uitzetting naar dat land een reëel risico loopt op ernstige schade.
3.1. De staatssecretaris merkt terecht op dat de vreemdeling, als zij meent dat zij buiten haar eigen schuld om niet kan vertrekken naar het land waarvan zij de nationaliteit bezit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning op reguliere gronden kan indienen.
3.2. De staatssecretaris heeft de eerste asielaanvraag van de vreemdeling bij besluit van 28 januari 2021 afgewezen, omdat zij naast de Syrische ook de Venezolaanse nationaliteit heeft en zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in Venezuela te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel een risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Dat besluit staat in rechte vast. Wanneer de vreemdeling een tweede asielaanvraag indient, omdat zij meent dat haar situatie veranderd is, dan moet zij nieuwe elementen of bevindingen aandragen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van haar asielaanvraag (artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000).
De overgelegde e-mail van de DT&V voldoet niet aan het hiervoor genoemde relevantiecriterium. Hoewel daaruit volgt dat de Venezolaanse autoriteiten niet of zeer traag de benodigde reisdocumenten afgeven, bevat deze geen aanknopingspunten dat de vreemdeling in Venezuela een risico loopt op vervolging dan wel een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Dit terwijl zij alleen dan in aanmerking komt voor de gevraagde asielvergunning. De Afdeling wijst ter vergelijking ook op haar uitspraken van 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2397 en 7 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:13. 3.3. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de vraag of de vreemdeling daadwerkelijk toegang zal krijgen tot het Venezolaanse grondgebied, een relevant element is voor de beoordeling van haar asielaanvraag. De grief slaagt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 juli 2022 in zaak nr. NL22.4012;
III. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. J.J.W.P. van Gastel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2023
962