Uitspraak
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter
Raad van State
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De staatssecretaris had op 1 december 2020 een bestuurlijke boete van € 60.075 opgelegd aan [appellant sub 2A] wegens 22 overtredingen van de zorgplicht en een overtreding van de informatieplicht, zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had deze boete in een eerdere uitspraak op 22 juni 2022 vernietigd en de hoogte van de boete verlaagd naar € 30.000. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, terwijl [appellant sub 2A] incidenteel hoger beroep instelde.
De Afdeling heeft de zaak op 20 april 2023 behandeld. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. B.M. Kristel en mr. V. Ilić, terwijl [appellant sub 2A] werd vertegenwoordigd door mr. D.O. Wernsing en mr. B.J. Maes. De Afdeling oordeelde dat de zorgplicht zoals vastgelegd in de wet onvoldoende duidelijk was omschreven, waardoor het opleggen van een boete in strijd was met het lex certa-beginsel. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herstelde de boete voor de schending van de informatieplicht op € 675,00. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan [appellant sub 2A].