ECLI:NL:RVS:2023:3248

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
202304072/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over verblijfsrecht gemeenschapsonderdaan

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 31 mei 2023 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 27 januari 2022 was genomen. In dit besluit werd vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer had. De staatssecretaris had echter op 18 mei 2022 het bezwaar van de vreemdeling gegrond verklaard en vastgesteld dat de vreemdeling sinds 1 april 2022 weer verblijfsrecht had.

De vreemdeling was het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en stelde in hoger beroep dat de rechtbank niet had getoetst of hij al sinds mei 2018 rechtmatig verblijf in Nederland had. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank bestudeerd en geconcludeerd dat de rechtbank in haar overwegingen 6 en 7 de door de vreemdeling aangevoerde grond wel degelijk had getoetst. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op grond van de Vreemdelingenwet 2000 niet de bevoegdheid had om te stellen dat de vreemdeling al sinds mei 2018 rechtmatig verblijf had.

De Afdeling heeft verder overwogen dat de vreemdeling in hoger beroep niet alle gronden van bezwaar en beroep opnieuw kan laten beoordelen, maar alleen de gronden die specifiek aangeven waarom hij het niet eens is met de uitspraak van de rechtbank. De enige grond die in dit geval relevant was, was de klacht over de toetsing van het rechtmatig verblijf. Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202304072/1/V3.
Datum uitspraak: 25 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 31 mei 2023 in zaak nr. 22/3689 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 27 januari 2022 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft.
Bij besluit van 18 mei 2022 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard en vastgesteld dat de vreemdeling sinds 1 april 2022 verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland heeft.
Bij uitspraak van 31 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       U heeft hoger beroep ingesteld, omdat u het niet eens bent met de uitspraak van de rechtbank. U heeft in beroep bij de rechtbank aangevoerd dat de staatssecretaris in het besluit van 18 mei 2022 had moeten vaststellen dat u al sinds mei 2018 rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Volgens u heeft de rechtbank in overweging 8 het besluit van 18 mei 2022 niet op deze aangevoerde grond getoetst.
1.1.    De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank gelezen. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank niet in overweging 8, maar in de overwegingen 6 en 7 de door u aangevoerde grond heeft getoetst.
In die twee overwegingen heeft de rechtbank namelijk geoordeeld dat de staatssecretaris op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in deze procedure niet de bevoegdheid heeft om vast te stellen dat u al sinds mei 2018 rechtmatig verblijf heeft. Onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling (zie noot 1) heeft de rechtbank dat terecht geoordeeld.
In overweging 8 heeft de rechtbank gezegd wat u kunt doen als u van mening bent dat u al sinds mei 2018 rechtmatig verblijf heeft. U kunt dit door u gesteld rechtmatig verblijf vanaf juni 2023 door de staatssecretaris laten beoordelen door een aanvraag voor duurzaam verblijf voor een burger van de Unie in te dienen.
Wat u in hoger beroep heeft aangevoerd, slaagt daarom niet.
1.2.    U heeft in hoger beroep ook gevraagd om alle gronden van bezwaar en beroep in hoger beroep opnieuw te beoordelen. De Afdeling kan dat niet doen. De Afdeling kan alleen maar gronden beoordelen waaruit blijkt waarom de indiener van het hoger beroep het niet met de uitspraak van de rechtbank eens is (artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000). Alleen uw klacht onder 1 is zo’n grond.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023
347
(1)Uitspraak van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145.