ECLI:NL:RVS:2023:3265

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
202102105/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdeling en de beoordeling van zicht op uitzetting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 31 maart 2021 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 17 maart 2021 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. El Assrouti, heeft hoger beroep ingesteld en dit beroep aangevuld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 augustus 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank had ten onrechte nagelaten te toetsen of er zicht op uitzetting naar Marokko bestond op het moment van inbewaringstelling. De vreemdeling voerde aan dat er geen zicht op uitzetting was, omdat de Marokkaanse autoriteiten in 2020 geen laissez-passer hadden verstrekt en er geen uitzettingen naar Marokko hadden plaatsgevonden. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ambtshalve had moeten beoordelen of er zicht op uitzetting was, en concludeerde dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 2.130,00 voor de periode van 17 maart 2021 tot en met 6 april 2021. Daarnaast werd de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202102105/1/V3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 maart 2021 in zaak nr. NL21.4079 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 31 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. El Assrouti, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. De vreemdeling heeft het hoger beroep aangevuld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in grief 1 aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       In grief 2 klaagt de vreemdeling onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:698, dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te toetsen of ten tijde van zijn inbewaringstelling zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko bestond. De vreemdeling wijst erop dat uit deze uitspraak volgt dat de Marokkaanse autoriteiten in 2020 geen enkel laissez-passer hebben verstrekt en dat er in dat jaar geen personen - ongeacht of zij meewerkten aan hun terugkeer of niet - zijn uitgezet naar Marokko.
2.1.    Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829, onder 5 e.v., volgt dat de rechtbank ambtshalve moet beoordelen of zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Het vereiste dat zicht op uitzetting bestaat, is namelijk een vereiste voor bewaring dat direct leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring als er niet aan wordt voldaan.
2.2.    Gelet op wat onder 2.1 is overwogen en de onder 2 genoemde uitspraak van 2 april 2021, klaagt de vreemdeling dus terecht dat er op het moment dat hij in bewaring werd gesteld (17 maart 2021) tot aan de opheffing daarvan (op 6 april 2021) geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko bestond. Dit betekent dat de grief slaagt.
3.       Omdat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig is geweest, bestaat voor ambtshalve toetsing geen aanleiding. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. Omdat de maatregel van bewaring al is opgeheven, is een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling heeft wel recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 31 maart 2021 in zaak nr. NL21.4079;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 2.130,00 over de periode van 17 maart 2021 tot en met 6 april 2021, de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2023
644