13.2.De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de quickscan wat betreft het onderzoek naar beschermde dier- en vogelsoorten in het plangebied ontoereikend is en dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Reden hiervoor is als volgt.
Uit de quickscan, die deel uitmaakt van de bijlagen bij de plantoelichting, blijkt dat er een bureau- en veldonderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van beschermde dier- en vogelsoorten in het plangebied. Tijdens het veldonderzoek op 20 mei 2022 is de planlocatie onderzocht en is er onder andere gelet op sporen en delen of restanten van planten en/of dieren.
In de quickscan staat dat er binnen een straal van 2 km van het plangebied verschillende beschermde zoogdieren aanwezig zijn, maar tijdens het veldonderzoek zijn er geen sporen van beschermde soorten aangetroffen. Wat betreft de (mogelijke) aanwezigheid van dassen in het plangebied is op pagina’s 5 en 6 van de quickscan aangegeven dat deze voornamelijk voorkomen op landschappen met een sterk afwisselend reliëf van hoge en lage zandgronden, waarin structuren aanwezig dienen te zijn als houtwallen, struwelen, bosschages, (paarden)weide en (mais)akkers. Als de das in de directe omgeving van het plangebied zou voorkomen, moeten er sporen zichtbaar zijn. Dergelijke sporen zijn echter niet aangetroffen. Daarnaast ontbreekt het aan voldoende dekking voor de dassen, zodat de planlocatie volgens de quickscan geen onderdeel uitmaakt van migratieroutes. Verder is in de quickscan vermeld dat een zeer klein deel van de akker wordt omgevormd naar woonkavels, zodat geen sprake is van een afname van mogelijk foerageergebied en negatieve effecten voor de das kunnen worden uitgesloten.
Conclusie over het besluit van 23 juni 2022
14. Gelet op overweging 5.1 zijn het besluit van 23 juni 2022 en het plan, in onderlinge samenhang bezien, voor zover het gaat om artikel 3.2.2 van de planregels, in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 23 juni 2022 is gegrond, zodat het besluit in zoverre moet worden vernietigd.
15. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat deze uitspraak voor wat betreft artikel 3.2.2 van de planregels, zoals hierna wordt weergegeven, in de plaats treedt van het besluit van 23 juni 2022, voor zover dit wordt vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat hij heeft beoogd de planregeling van artikel 3.2.2 zoals opgenomen in het besluit van 23 juni 2022 vast te stellen. Omdat het bestemmingsplan uitsluitend ziet op het perceel aan de [locatie 1] in Volkel, vindt de Afdeling ook niet aannemelijk dat derde-belanghebbenden hierdoor in hun belangen worden geschaad.
Het besluit van 8 juli 2021
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep van [appellante] gericht tegen het besluit van 23 juni 2022 gegrond, maar alleen wat betreft de planregeling in artikel 3.2.2 van dit besluit.
De Afdeling voorziet voor dit artikel echter zelf in de zaak door te bepalen dat de planregeling komt te luiden zoals de raad die met het besluit van 23 juni 2022 heeft beoogd. Onder deze omstandigheden en omdat niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van het beroep van [appellante] tegen het besluit van 8 juli 2021, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellante] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke bespreking van haar beroep tegen dit besluit. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 8 juli 2021 is daarom niet-ontvankelijk.
17. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
18. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat [appellante] daar niet om heeft verzocht. De raad moet wel het betaalde griffierecht vergoeden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2021 van de gemeente Uden, thans Maashorst, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoge Randweg (ong.) Volkel" niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juni 2022 van de raad van de gemeente Uden, thans Maashorst, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoge Randweg (ong.) Volkel" gegrond;
III. vernietigt het besluit van 23 juni 2022 van de raad van de gemeente Uden, thans Maashorst, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoge Randweg (ong.) Volkel" voor zover het ziet op artikel 3.2.2 van de planregels;
IV. bepaalt dat artikel 3.2.2 van de planregels als volgt komt te luiden:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. De maatvoering van gebouwen binnen dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
b. De volgens de NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied mag aantoonbaar niet kleiner zijn dan 26 dB.
c. de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte heeft volgens de NEN 5077 een bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB lager is dan de karakteristieke geluidwering bedoeld onder b.";
V. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft onderdeel IV in de plaats treedt van het besluit van 23 juni 2022, voor zover dat onder III is vernietigd;
VI. draagt de raad van de gemeente Uden, thans Maashorst, op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. gelast dat de raad van de voormalige gemeente Uden, thans Maashorst, aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.A. Pellegrom, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023