ECLI:NL:RVS:2023:3304

Raad van State

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
30 augustus 2023
Zaaknummer
202107386/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Hoge Randweg Volkel en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat van omwonenden

Op 30 augustus 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Hoge Randweg (ong.) Volkel". Het bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Uden op 8 juli 2021, voorziet in de bouw van twee vrijstaande woningen op een perceel in Volkel. De initiatiefnemer, [partij], is eigenaar van het perceel en heeft plannen voor de realisatie van deze woningen. [appellante], een omwonende, heeft bezwaar gemaakt tegen het bestemmingsplan, omdat zij vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat door de nieuwe woningen. De raad heeft het bestemmingsplan op 23 juni 2022 opnieuw vastgesteld met enkele wijzigingen, maar [appellante] heeft hiertegen beroep ingesteld.

De Afdeling heeft in haar uitspraak vastgesteld dat het besluit van 23 juni 2022 in strijd is met de rechtszekerheid, omdat er discrepanties zijn tussen de digitale versie van het bestemmingsplan en de vastgestelde versie. De Afdeling heeft het beroep van [appellante] tegen het besluit van 23 juni 2022 gegrond verklaard en het besluit vernietigd voor zover het betreft artikel 3.2.2 van de planregels. De Afdeling heeft de raad opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak de nodige aanpassingen te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan. Het beroep van [appellante] tegen het eerdere besluit van 8 juli 2021 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Afdeling van oordeel is dat er geen belang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van dit besluit.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid in bestemmingsplannen en de noodzaak voor de raad om zorgvuldigheid in acht te nemen bij de vaststelling van dergelijke plannen. De Afdeling heeft ook de belangen van de omwonenden in overweging genomen, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat de raad niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het bestemmingsplan in overeenstemming is met de geldende regelgeving en de belangen van de betrokkenen.

Uitspraak

202107386/1/R2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Volkel, gemeente Maashorst,
en
de raad van de gemeente Uden, thans Maashorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Hoge Randweg (ong.) Volkel" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij A] en [partij B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [partij]) hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Bij besluit van 23 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd en opnieuw vastgesteld.
[appellante] en [partij] hebben een zienswijze over het besluit naar voren gebracht.
De raad heeft een nader verweerschrift ingediend.
[appellante] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. G.J.J. Schut, zijn verschenen. Ook is op de zitting [partij B], bijgestaan door mr. H.G.M. van der Westen, advocaat te Eindhoven, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. partij] is eigenaar van het perceel aan de [locatie 1] in Volkel en is als initiatiefnemer voornemens om op het perceel twee vrijstaande ruimte-voor-ruimte-woningen met elk een bijgebouw te realiseren. Het plan voorziet in deze woningen.
[appellante] woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2] in Volkel. Zij komt op tegen dit plan, omdat zij door de twee beoogde woningen vreest voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat.
2. In het bestemmingsplan zijn aan het perceel de enkelbestemming "Wonen" en de gebiedsaanduidingen "luchtverkeerzone - ils - zone 7", "overige zone - bebouwingsconcentratie", "overige zone - beperkingen veehouderij", "overige zone - deelgebied gemengd", "overige zone - gemengd landelijk gebied", "vrijwaringszone - radar" en "wetgevingszone - voorwaardelijke verplichting" toegekend.
Het besluit van 23 juni 2022
3. Bij besluit van 23 juni 2022 heeft de raad het plan, zoals vastgesteld bij besluit van 8 juli 2021, opnieuw vastgesteld met enkele wijzigingen. Daarmee heeft de raad beoogd het plan te repareren, onder meer op de punten waar de voorzieningenrechter van de Afdeling in zijn uitspraak van 18 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:102, over het plan is ingegaan.
Voor zover hier van belang, heeft de raad in paragraaf 4.3.1 van de plantoelichting en de bijlagen bij de plantoelichting gemotiveerd waarom het plan in overeenstemming is met de "Omgevingsvisie Uden 2015". Ook heeft de raad het landschappelijk inpassingsplan aangepast door daarin onder meer de specifieke soortnamen, de maatvoering en de hoeveelheden van de beplanting op te nemen. Daarnaast is artikel 1.5 aan de planregels toegevoegd, waarin een aan huis gebonden bedrijf is gedefinieerd.
3.1.
Het besluit van 23 juni 2022 wordt geacht, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van rechtswege onderwerp te zijn van dit geding. Het beroep van [appellante] wordt dan ook geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.
3.2.
Bij brief van 14 augustus 2022 heeft [appellante] aangegeven dat zij zich niet kan vinden in het besluit van 23 juni 2022, omdat dit besluit niet (volledig) tegemoet komt aan haar bezwaren tegen het op 8 juli 2021 vastgestelde plan.
De Afdeling zal hieronder eerst het beroep van rechtswege van [appellante] tegen het besluit van 23 juni 2022 beoordelen en vervolgens bezien of er nog belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het besluit van 8 juli 2021.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
4.1.
Voor zover de regelgeving niet in de uitspraak is geciteerd, is deze opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Gronden tegen het besluit van 23 juni 2022
Discrepantie tussen het besluit van 23 juni 2022 en de digitale versie van het bestemmingsplan
5. [appellante] betoogt dat sprake is van een rechtsonzekere planologische situatie, omdat het bestemmingsplan, zoals gewijzigd en vastgesteld bij besluit van 23 juni 2022, en de digitale versie van het bestemmingsplan, zoals deze op het moment van indienen van een zienswijze tegen het besluit van 23 juni 2022 beschikbaar was op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl, niet met elkaar in overeenstemming zijn. Zij wijst in dit verband op de kolommen en rijen in de tabel onder artikel 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels die niet op elkaar aansluiten.
5.1.
De Afdeling stelt vast dat de kolommen en rijen van de tabel onder artikel 3.2.2, onder a, van de planregels in de versie van het plan zoals gepubliceerd op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl, niet goed op elkaar aansluiten. Zo staat in de zesde kolom van deze tabel dat er voor woningen en bijbehorende bouwwerken bij woningen een bepaalde maximale oppervlakte dan wel inhoud geldt. In de zevende kolom van de tabel zijn eisen gesteld aan de minimale afstand tot de zijdelingse en achterste perceelgrenzen. In de digitale versie van het plan, zoals is te zien op afbeelding 1 onder deze overweging, zijn de rijen onder deze kolommen echter zodanig verschoven dat de eisen die bij de zesde kolom horen nu onder de zevende kolom staan.
Dit betekent dat de door raad beoogde planregeling die gepubliceerd is op www.ruimtelijkeplannen.nl afwijkt van het plan, zoals de raad dat blijkens het besluit van 23 juni 2022, zoals is te zien op afbeelding 2 onder deze overweging, heeft vastgesteld. Het besluit van 23 juni 2022 en het plan, in onderlinge samenhang bezien, zijn daarom in zoverre in strijd met de rechtszekerheid.
Het betoog slaagt in zoverre. In overweging 15 zal de Afdeling ingaan op de consequenties die zij hieraan verbindt.
Afbeelding 2
5.2.
Bij de verdere beoordeling van de beroepsgronden zal de Afdeling uitgaan van de planregel die de raad heeft beoogd vast te stellen.
Discrepantie tussen de besluiten van 23 juni 2022 en 8 juli 2021
5.3.
Verder betoogt [appellante] dat door de toevoeging van het woord "as" in de vierde kolom in de tabel onder artikel 3.2.2, onder a, van de regels bij het bestemmingsplan, zoals vastgesteld bij besluit 23 juni 2022, geen sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard ten opzichte van het bestemmingsplan, zoals vastgesteld bij besluit van 8 juli 2021.
Naar aanleiding van de genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter, heeft de raad het bestemmingsplan opnieuw vastgesteld met een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan, zoals vastgesteld bij besluit van 8 juli 2021. De raad heeft de bekendmaking van het plan gepubliceerd in het gemeenteblad. In de publicatie heeft de raad vermeld welke drie wijzigingen naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter in het bestemmingsplan zijn doorgevoerd ten opzichte van het besluit van 8 juli 2021. De raad heeft in deze publicatie weliswaar niet expliciet aangegeven dat het woord "as" in de vierde kolom van de tabel onder artikel 3.2.2, onder a, van de planregels is toegevoegd, maar deze wijziging is naar het oordeel van de Afdeling naar zijn aard en omvang niet zo groot dat een wezenlijk ander plan voorligt dan bij besluit van 8 juli 2021 is vastgesteld. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld zonder dat daarbij de wettelijke procedure opnieuw is doorlopen.
Overigens heeft de raad op de zitting toegelicht dat de situering van de woningen ook ruimtelijk aanvaardbaar is als er een minimale afstand tot de as van de weg, in plaats van een minimale afstand tot de weg, zou moeten worden aangehouden. Omdat in artikel 6.2 van de planregels een voorwaardelijke verplichting voor het gebruik en de landschappelijke inpassing van de gronden in het plangebied is opgenomen, is het bovendien niet mogelijk om de woningen meer aan de voorzijde van het perceel, en dus dichter naar de woning van [appellante], te situeren.
Het betoog slaagt niet.
Is het plan in overeenstemming met artikel 3.79, derde lid, van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant?
6. [appellante] betoogt dat niet inzichtelijk is of het bestemmingsplan voldoet aan artikel 3.79, eerste lid en onder c, van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV). Daarnaast is het bestemmingsplan volgens haar in strijd met artikel 3.80, eerste lid en onder a, en derde lid van de IOV, vastgesteld, omdat in dit geval niet vaststaat dat gebruik is gemaakt van de Regeling beëindiging veehouderijtakken (hierna: Rbv). Hierdoor kan ook geen sprake zijn van een aanzienlijke winst van de omgevingskwaliteit. Zij verwijst in dit verband naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 28 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1251 en de uitspraken van de Afdeling van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:398 en ECLI:NL:RVS:2023:396.
6.1.
Artikel 3.79 (ruimte-voor-ruimtekavel) van de IOV luidde op het moment van de gewijzigde vaststelling van het plan als volgt:
"Lid 1
Een bestemmingsplan kan voorzien in een of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als deze ontwikkeling:
a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit;
b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.78, derde lid; en
c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in artikel 3.77.
Lid 2
Als uit door Gedeputeerde Staten bijgehouden gegevens blijkt dat de in het verleden gedane investering in omgevingskwaliteit is terugverdiend, is het eerste lid niet meer van toepassing.
Lid 3
Bij de toepassing van dit artikel zijn de volgende bepalingen niet van toepassing:
a. artikel 3.6 Zorgvuldig ruimtegebruik, onder a;
b. artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap; en
c. artikel 3.68 Wonen in Landelijk gebied, eerste lid, onder a."
Artikel 3.77, eerste lid, van de IOV luidde op het moment van de gewijzigde vaststelling van het plan als volgt:
"Lid 1
Voor de toepassing van de maatwerkbepalingen in deze afdeling geldt dat het bestemmingsplan een onderbouwing bevat dat de ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied. Een ontwikkelingsrichting wordt opgesteld met toepassing van de basisprincipes, bedoeld in paragraaf 3.1.2, en gaat in ieder geval in op de volgende aspecten:
a. welke activiteiten en functies vanuit een gebiedsgerichte benadering passen in de omgeving;
b. welke effecten de ontwikkeling van die activiteiten en functies heeft op andere aspecten, waaronder een veilige en gezonde leefomgeving, de te beschermen waarden, bedoeld in afdeling 3.2 Basis op orde, mobiliteit, agrarische ontwikkeling, stedelijke ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
c. op welke wijze de omgevingskwaliteit in het gebied versterkt kan worden, mede gericht op de toepassing van artikel 3.9 Kwaliteitsverbetering landschap; en
d. op welke wijze de sloop van overtollige bebouwing wordt gerealiseerd."
6.2.
De Afdeling stelt voorop dat de ruimte-voor-ruimteregeling in de IOV per 15 april 2022 is gewijzigd. Hierdoor golden er op het moment dat het bestemmingsplan bij besluit van 23 juni 2022 opnieuw en gewijzigd is vastgesteld andere voorwaarden dan het geval was ten tijde van het vaststellingsbesluit van 8 juli 2021.
In artikel 3.80, eerste lid en onder a en derde lid, van de IOV, zoals dit artikel luide ten tijde van het besluit van 8 juli 2021, is de aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit gekoppeld aan de toepassing van de Rbv.
In artikel 3.79, eerste lid, van de IOV, zoals dit artikel luidde ten tijde van het besluit van 23 juni 2022, is daarentegen bepaald, zoals gezegd, dat een bestemmingsplan kan voorzien in een of meer ruimte-voor-ruimtekavels als deze ontwikkeling door of vanwege Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte-voor-Ruimte (hierna: ORR) plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit. In deze bepaling is de aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit dus niet meer gekoppeld aan toepassing van de Rbv.
Omdat de Afdeling eerst het beroep van rechtswege van [appellante] tegen het besluit van 23 juni 2022 beoordeelt, zal de Afdeling in de hiernavolgende overwegingen beoordelen of het plan in overeenstemming is met artikel 3.79 van de IOV. Als de Afdeling vaststelt dat er belang bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep van [appellante] tegen het besluit van 8 juli 2021, zal de Afdeling ook beoordelen of het plan voldoet aan de voorwaarden in artikel 3.80 van de IOV.
6.3.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:398 (overwegingen 6-6.3) bevat artikel 3.79 van de IOV open normen met beslisruimte voor de raad. Het is dan ook aan de raad om te motiveren dat het bestemmingsplan aan deze open normen voldoet.
De Afdeling stelt vast dat voor het realiseren van de woningen op het perceel is gebruik gemaakt de Ruimte-voor-Ruimteregeling, zoals bedoeld in artikel 3.79, eerste lid, onder a, van de IOV. De twee bouwtitels voor de woningen zijn van de ORR gekocht: Ruimte voor Ruimte II CV. Dit is ook niet tussen partijen in geschil. Volgens de raad is sprake van een aanzienlijke winst van omgevingskwaliteit, omdat de ruimte-voor-ruimtetitels zijn gebaseerd op de sloop van stallen in de voormalige gemeente Uden. Omdat de woningen in het plangebied onderdeel zijn van een bebouwingsconcentratie, stelt de raad dat de ruimtelijke ontwikkeling ook plaatsvindt op een aanvaardbare locatie.
Verder heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het plan in overeenstemming is met artikel 3.79, eerste lid, onder c, van de IOV omdat de ontwikkeling past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, zoals bedoeld in artikel 3.77 van de IOV. In paragraaf 4.2.2.3 van de plantoelichting en in de brief van de raad van 16 mei 2023 met een aanvullende motivering staat daarover dat het plangebied onderdeel is van het landelijke gebied, waarbij de noordzijde van de Hoge Randweg op de kaarten bij de IOV is aangegeven als "verstedelijking afweegbaar". Het plan past volgens de raad binnen die aanduiding. Het plangebied ligt binnen een bebouwingsconcentratie. Gelet op de overheersende woonfunctie op de percelen in de nabije omgeving past de woningbouw in het plangebied volgens de raad in het bebouwingslint langs de Hoge Randweg en ontstaan er door het plan geen belemmeringen voor de agrarische bedrijvigheid in de nabije omgeving. Daarnaast is er bij de woningen in het plangebied sprake van een zorgvuldige situering, omdat bij de situering rekening is gehouden met en is uitgegaan van de bestaande stedenbouwkundige, landschappelijke, natuurlijke en aardkundige waarden in het gebied. Het plan neemt een verrommelde situatie weg en leidt tot een verbetering van de waterhuishouding in het gebied. Er is daarmee tevens sprake van een waardecreatie in het algemeen belang, aldus de raad. Ook is er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking door de beoogde woningbouw. De raad heeft verder onweersproken gesteld dat het plan niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling en evenmin leidt tot leegstand of een aantasting van de leefbaarheid elders. Hoewel de raad op grond van artikel 3.79, derde lid, van de IOV niet verplicht is om te toetsen of er sprake is van een kwaliteitsverbetering van het landschap zoals bedoeld in artikel 3.9 van de IOV, is dit een te beoordelen aspect op grond van artikel 3.77, eerste lid, van de IOV. In paragraaf 4.3.2 van de plantoelichting en de brief van de raad van 16 mei 2023 staat echter dat het realiseren van de ruimte-voor-ruimtewoningen op zichzelf leidt tot een kwaliteitsverbetering van het landschap en dat de omgevingskwaliteit ook wordt versterkt door de landschappelijke inpassing van de woningen in het plangebied. Het bestemmingsplan is op dit punt deugdelijk gemotiveerd.
Het betoog slaagt niet.
Omgevingsvisie Uden 2015
7. [appellante] betoogt dat de raad het bestemmingsplan in strijd met de "Omgevingsvisie Uden 2015" heeft vastgesteld. In paragraaf 3.8.2 van de Omgevingsvisie staat dat verstening door nieuwe initiatieven in het buitengebied moet worden voorkomen of moet worden gecompenseerd door de sloop van bestaande bebouwing. Anders dan in paragraaf 4.3.1 van de plantoelichting staat, is op grond van de Omgevingsvisie vereist dat sprake moet zijn van rechtstreekse fysieke verevening. Dit betekent volgens [appellante] dat er een rechtstreeks verband moet zijn tussen de sloop van (bestaande) bebouwing en de bouw van ruimte-voor-ruimtewoningen in dezelfde gemeente. Om aan deze voorwaarde te voldoen, is volgens [appellante] onvoldoende dat er, zoals de raad stelt, op grond van het aantal vierkante meters staloppervlak van de gesloopte agrarische stallen binnen voormalige gemeente Uden ruimte-voor-ruimtetitels beschikbaar zijn voor de gemeente Uden. De raad heeft volgens [appellante] ook niet gemotiveerd waarom [partij] niet zijn eigen agrarische opstallen in Volkel dient te slopen om de woningen op het perceel te kunnen realiseren, terwijl andere initiatiefnemers elders in de gemeente de bestaande bebouwing op hun percelen wel moesten slopen.
7.1.
De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 1.2 van de Omgevingsvisie staat dat de visie op 17 december 2015 is vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Uden en dat deze visie bindend is voor het gemeentebestuur. Dit betekent dat de Omgevingsvisie uitsluitend geldt voor het grondgebied van de voormalige gemeente Uden.
In de Omgevingsvisie wordt het uitgangspunt gehanteerd dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet alleen de kwaliteit van het landschap binnen het grondgebied van de gemeente moeten verbeteren, maar ook moeten passen binnen de afspraken die op regionaal en/of provinciaal niveau zijn gemaakt. In paragraaf 3.8.2 van de Omgevingsvisie staat dat het deel van het buitengebied dat als gemengd buitengebied kan worden aangemerkt een grote diversiteit aan functies heeft, waarbij het grondgebruik overwegend agrarisch is. Het is een karakteristiek, agrarisch landschap met een groene dooradering en verspreid liggende buurtschappen. Om de kenmerken van het gebied te kunnen behouden, wordt verdere verstening effectief tegengegaan door nieuwe initiatieven in het buitengebied te compenseren met de sloop van bestaande bebouwing. Bij rechtstreekse fysieke verevening realiseert een initiatiefnemer van een project volgens paragraaf 4.3 van de Omgevingsvisie zelf de verevening, waarbij de verevening in het project kan zijn geïntegreerd, op het project kan aansluiten of op afstand van het project kan plaatsvinden. Hoewel verevening op afstand dus op grond van de visie mogelijk is, neemt dit naar het oordeel van de Afdeling niet weg dat sprake moet zijn van een kwaliteitsverbetering van de natuurlijke (landschappelijke) waarden binnen het grondgebied van de voormalige gemeente Uden als gevolg van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling.
7.2.
Naar het oordeel van de Afdeling is door de raad voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de bouw van de woningen in het plangebied leidt tot een kwaliteitsverbetering van de natuurlijke waarden binnen het grondgebied van de voormalige gemeente Uden, zoals uiteengezet in paragraaf 3.8.2 van de Omgevingsvisie. De Afdeling overweegt daartoe als volgt.
Uit paragraaf 4.3.1 van de plantoelichting en de bijlagen 4 en 5 bij de plantoelichting blijkt dat bij de sloop van (agrarische) stallen binnen het grondgebied van de voormalige Uden 26 ruimte-voor-ruimtetitels zijn gerealiseerd. Hiervan zijn op dit moment slechts 11 titels benut; de titels voor het realiseren van de woningen op het perceel zijn hierbij meegerekend. De raad heeft in het verweerschrift een tabel opgenomen met percelen binnen het grondgebied van de voormalige Uden waarop agrarische opstallen zijn gesloopt ten behoeve van deze 26 ruimte-voor-ruimtetitels. Deze tabel is ook als bijlage 6 bij de plantoelichting gevoegd en is afkomstig van het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant, die ook bijhouden waar en hoeveel oppervlaktemeters aan agrarische opstallen worden gesloopt, op welke locaties ruimte-voor-ruimtetitels vrijkomen en voor welke projecten deze titels worden gebruikt.
De raad heeft op de zitting toegelicht dat er op grond van de provinciale regeling één ruimte-voor-ruimtetitel wordt uitgegeven voor elke 1.000 m² oppervlakte aan gesloopte agrarische opstallen en dat de uitgifte van een titel als gevolg van de sloop van deze agrarische opstallen op zichzelf een kwaliteitsverbetering oplevert. Uit de tabel in bijlage 6 bij de plantoelichting blijkt dat op het perceel van [partij] aan de [locatie 3] in Volkel, gelegen binnen het grondgebied van de voormalige gemeente Uden, agrarische opstallen met een totaal oppervlakte van 2.966 m² zijn gesloopt. Gezien het totaal oppervlakte aan gesloopte agrarische opstallen op zijn perceel heeft [partij] twee bouwtitels verkregen die hij heeft gebruikt om de twee woningen in het plangebied, ook binnen het grondgebied van de voormalige gemeente Uden, te kunnen realiseren.
De raad heeft hiermee voldoende inzichtelijk gemaakt dat [partij] zijn eigen agrarische opstallen heeft moeten slopen om de woningen in het plangebied te kunnen realiseren en dat er sprake is van een kwaliteitsverbetering binnen het grondgebied van de voormalige gemeente Uden. De omstandigheid dat de agrarische opstallen van [partij] op zijn perceel aan de [locatie 3] in Volkel eerder zijn gesloopt dan de vaststelling van het bestemmingsplan die de beoogde ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat er geen bestaande bebouwing is gesloopt en dat daarom geen sprake meer is van rechtstreekse fysieke verevening.
Het betoog slaagt niet.
Het landschappelijk inrichtingsplan en het uitsluiten van (vergunningvrije) bouwwerken aan de Niemeskantweg
8. [appellante] heeft geen bezwaren tegen het aangepaste landschappelijke inrichtingsplan, zoals toegevoegd in bijlage 1 bij de planregels, maar zij betoogt dat de raad in de nota van zienswijzen ten onrechte heeft gesteld dat het op grond van het Besluit omgevingsrecht niet mogelijk is om een groenbestemming toe te kennen aan de zijde van het perceel grenzend aan de Niemeskantweg, zodat hier geen vergunningvrije bijbehorende bouwwerken kunnen worden opgericht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571, volgt volgens [appellante] dat een inperking die is gemotiveerd vanuit een goede ruimtelijke ordening en gezien de locatie-specifieke omstandigheden is toegestaan. Volgens [appellante] is een inperking in dit geval noodzakelijk, omdat er aan de zijde van de Niemeskantweg zonnepanelen komen.
8.1.
De Afdeling heeft eerder overwogen dat in een concreet geval, wanneer locatie-specifieke omstandigheden hiertoe aanleiding geven en dit strekt tot een goede ruimtelijke ordening, een planregeling kan worden opgenomen die vergunningvrij bouwen aan banden legt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571, overwegingen 3.4.1 en 3.4.2).
8.2.
De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van de ruimtelijke ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, wordt beoordeeld om te bepalen of het vergunningvrij bouwen kan worden beperkt of uitgesloten bij een specifiek perceel. De locatie-specifieke omstandigheden geven daarvoor in dit geval echter geen aanleiding, zodat de raad de mogelijkheid tot vergunningvrij bouwen op het perceel ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening vindt. Daarnaast is in artikel 6.2 van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee planologisch is geborgd dat het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - voorwaardelijke verplichting" zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, zoals weergegeven in het landschappelijk inrichtingsplan, in elk geval tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt gerekend. Op dit landschappelijk inrichtingsplan is er een plantvak ingetekend aan de zijde van de Niemeskantweg. Anders dan [appellante] veronderstelt, kunnen er op het westelijk perceel aan de zijde van de Niemeskantweg dus geen zonnepanelen komen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarmee voldoende gemotiveerd waarom er geen andere bestemming of functieaanduiding aan de gronden is toegekend om zo te waarborgen dat op het westelijk perceel aan de zijde van de Niemeskantweg geen vergunningvrije bouwwerken kunnen worden opgericht.
Het betoog slaagt niet.
Bedrijvigheid
9. [appellante] betoogt dat artikel 8.2.2 van de planregels ten onrechte voorziet in bedrijvigheid op het perceel, omdat dit niet passend is bij een woonbestemming. Volgens [appellante] heeft de raad in de nota van zienswijzen ten onrechte gesteld dat het plan hooguit voorziet in kleinschalige aan huis gebonden bedrijven, terwijl de zoon van [partij] in de woning aan de oostzijde van het perceel gaat wonen. Hij heeft een eigen timmerbedrijf, zodat [appellante] niet acht uitgesloten dat bij de woning een grote garage ten behoeve van zijn bedrijf zal worden gebouwd.
9.1.
Voor zover hier relevant, is in het plan aan het perceel de enkelbestemming "Wonen" toegekend. De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn op grond van artikel 3.1, aanhef en onder a en j, van de planregels bestemd voor wonen en aan huis gebonden beroepen. Het bevoegd gezag kan op grond van artikel 8.2.2 van de planregels een omgevingsvergunning voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijven dan wel kapsalons in een (bedrijfs)woning en/of bijbehorend bouwwerk verlenen, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die in het artikel zijn genoemd. Daarnaast moet een aanvraag om omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik worden getoetst aan het algemeen toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 9.1 van de planregels.
Een aan huis gebonden bedrijf is in artikel 1.5 van de planregels gedefinieerd als het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in de woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hieronder dient de uitoefening van detailhandel niet te worden begrepen.
9.2.
De Afdeling is van oordeel dat planologisch voldoende is gewaarborgd dat ter plaatse slechts kleine aan huis gebonden bedrijven, zoals kapsalons, zijn toegestaan. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in artikel 8.2.2 van de planregels is bepaald dat er pas een omgevingsvergunning voor een aan huis gebonden bedrijf kan worden verleend als onder meer de woonfunctie in overwegende mate blijft behouden en dat maximaal 40% van het bruto-vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en de bijbehorende bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten dan wel een kapsalon in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m².
Als de zoon van [partij] een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een aan huis gebonden (timmer)bedrijf wil indienen, dan moet op dat moment beoordeeld worden of de aanvraag aan de gestelde voorwaarden voldoet. Overigens heeft [partij] op de zitting toegelicht dat er bij de woning van zijn zoon uitsluitend voertuigen ten behoeve van het timmerbedrijf zullen worden gestald en dat de activiteiten van diens timmerbedrijf op locatie, en dus niet op het perceel, plaatsvinden.
Het betoog slaagt niet.
Situering van de woningen
10. [appellante] betoogt dat artikel 3.4.1 van de planregels ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om bij een omgevingsvergunning te kunnen afwijken van het uitgangspunt in het bestemmingsplan dat woningen centraal op het perceel worden gerealiseerd, zodat de bestaande zichtlijnen van en op de omliggende woningen behouden blijven.
10.1.
Artikel 3.4.1 van de planregels luidt:
"Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:
a. 3.2.2. voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m respectievelijk 20 m tot de as van de weg, mits dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is, milieuhygiënisch uitvoerbaar is, en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;
b. 3.2.2 voor het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelgrens, mits:
1. dit stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
2. de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad."
10.2.
De Afdeling stelt vast dat in artikel 3.2.2, onder a, van de planregels is bepaald dat de minimale afstand tot de as van de weg bij de woning aan de oostzijde van het plangebied 15 m bedraagt. De woning aan de westzijde, die het dichtstbij de woning van [appellante] ligt, moet op minimaal 20 m afstand van de as van de Hoge Randweg zijn gesitueerd. De bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn van de woning te worden gebouwd en vrijstaande bijbehorende bouwwerken mogen niet op meer dan 15 m afstand van de woning staan.
De raad heeft bij de vaststelling van het plan afgewogen in welke gevallen het afwijken van de afstanden tot de as van de weg en het bouwen op een kortere afstand tot de zijdelingse perceelgrens ruimtelijk aanvaardbaar is. In wat [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de afweging wat betreft deze afwijkingsbevoegdheid niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft uitgevoerd of dat de raad niet met deze afweging kon volstaan. Er zijn in artikel 3.4.1 van de planregels namelijk voorwaarden gesteld die voldoende verzekeren dat de toepassing daarvan niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat belanghebbenden, zoals [appellante], rechtsmiddelen kunnen aanwenden tegen de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid. Als het bevoegd gezag een omgevingsvergunning wil verlenen om voor de woningen op het perceel te kunnen afwijken van de afstanden in artikel 3.2.2, onder a, van de planregels, moet in de vergunningprocedure aan de hand van de voorwaarden in artikel 3.4.1 van de planregels worden beoordeeld of dat ook mogelijk is. De goede ruimtelijke ordening vormt daarbij het toetsingskader en het bevoegd gezag moet ook in dat geval een belangenafweging maken.
Het betoog slaagt niet.
Ontsluiting
11. [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte niet via een voorwaardelijke verplichting in de planregels heeft gewaarborgd dat het perceel alleen via de Hoge Randweg, en niet via de Niemeskantweg, wordt ontsloten.
11.1.
De Afdeling stelt op grond van de verbeelding vast dat aan het westelijk gelegen perceel ter hoogte van de Niemeskantweg de functieaanduiding "ontsluiting uitgesloten" is toegekend. Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels is ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting uitgesloten" een ontsluiting uitgesloten.
Anders dan [appellante] betoogt, is daarmee naar het oordeel van de Afdeling voldoende planologisch gewaarborgd dat beide woningen in het plangebied worden ontsloten via de Hoge Randweg en dat de bewoners niet via de Niemeskantweg, en dus langs de woning van [appellante], het perceel kunnen op- en afrijden.
Het betoog slaagt niet.
Luchtkwaliteit
12. [appellante] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse, omdat zij vreest dat de kachels in haar woning nadelige invloed hebben op de luchtkwaliteit in de omgeving van haar woning en dat van de bewoners van de in het bestemmingsplan voorziene woningen.
12.1.
De Afdeling overweegt dat niet aannemelijk is dat het gebruik van de kachels in de woning van [appellante] een zodanig nadelige invloed heeft op de luchtkwaliteit ter plaatse dat de bewoners van de woningen in het plangebied hiervan overmatige hinder ondervinden. Daarnaast gaat de Afdeling ervan uit dat [appellante] voldoet aan de daarvoor gestelde eisen in het Bouwbesluit 2012. Als dat echter niet het geval blijkt, dan kan het bevoegd gezag op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit handhavend optreden tegen het gebruik van de kachels.
Het betoog slaagt niet.
Flora en fauna
13. [appellante] betoogt dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de flora en fauna in het plangebied. Volgens [appellante] blijkt uit de ecologische quickscan van Blom Ecologie B.V. van 27 mei 2020 (hierna: de quickscan) niet welke gevolgen het plan heeft voor de dassenburcht die ten zuiden van de Hoge Randweg aanwezig is. Volgens [appellante] foerageren de dassen ook aan de noordzijde van de Hoge Randweg. Doordat de open akkers aan weerszijden van de weg aan elkaar grenzen, kunnen de dieren alleen ter hoogte van het perceel de weg oversteken. Verder betoogt [appellante] dat uit de quickscan niet blijkt wat de gevolgen van het plan zijn voor de beschermde diersoorten die in de omgeving van het plangebied leven.
13.1.
De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling of een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze vrijstelling of ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. De raad mag het bestemmingsplan niet vaststellen, als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
13.2.
De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de quickscan wat betreft het onderzoek naar beschermde dier- en vogelsoorten in het plangebied ontoereikend is en dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Reden hiervoor is als volgt.
Uit de quickscan, die deel uitmaakt van de bijlagen bij de plantoelichting, blijkt dat er een bureau- en veldonderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van beschermde dier- en vogelsoorten in het plangebied. Tijdens het veldonderzoek op 20 mei 2022 is de planlocatie onderzocht en is er onder andere gelet op sporen en delen of restanten van planten en/of dieren.
In de quickscan staat dat er binnen een straal van 2 km van het plangebied verschillende beschermde zoogdieren aanwezig zijn, maar tijdens het veldonderzoek zijn er geen sporen van beschermde soorten aangetroffen. Wat betreft de (mogelijke) aanwezigheid van dassen in het plangebied is op pagina’s 5 en 6 van de quickscan aangegeven dat deze voornamelijk voorkomen op landschappen met een sterk afwisselend reliëf van hoge en lage zandgronden, waarin structuren aanwezig dienen te zijn als houtwallen, struwelen, bosschages, (paarden)weide en (mais)akkers. Als de das in de directe omgeving van het plangebied zou voorkomen, moeten er sporen zichtbaar zijn. Dergelijke sporen zijn echter niet aangetroffen. Daarnaast ontbreekt het aan voldoende dekking voor de dassen, zodat de planlocatie volgens de quickscan geen onderdeel uitmaakt van migratieroutes. Verder is in de quickscan vermeld dat een zeer klein deel van de akker wordt omgevormd naar woonkavels, zodat geen sprake is van een afname van mogelijk foerageergebied en negatieve effecten voor de das kunnen worden uitgesloten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over het besluit van 23 juni 2022
14. Gelet op overweging 5.1 zijn het besluit van 23 juni 2022 en het plan, in onderlinge samenhang bezien, voor zover het gaat om artikel 3.2.2 van de planregels, in strijd met de rechtszekerheid. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 23 juni 2022 is gegrond, zodat het besluit in zoverre moet worden vernietigd.
15. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat deze uitspraak voor wat betreft artikel 3.2.2 van de planregels, zoals hierna wordt weergegeven, in de plaats treedt van het besluit van 23 juni 2022, voor zover dit wordt vernietigd. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad op de zitting heeft toegelicht dat hij heeft beoogd de planregeling van artikel 3.2.2 zoals opgenomen in het besluit van 23 juni 2022 vast te stellen. Omdat het bestemmingsplan uitsluitend ziet op het perceel aan de [locatie 1] in Volkel, vindt de Afdeling ook niet aannemelijk dat derde-belanghebbenden hierdoor in hun belangen worden geschaad.
Het besluit van 8 juli 2021
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep van [appellante] gericht tegen het besluit van 23 juni 2022 gegrond, maar alleen wat betreft de planregeling in artikel 3.2.2 van dit besluit.
De Afdeling voorziet voor dit artikel echter zelf in de zaak door te bepalen dat de planregeling komt te luiden zoals de raad die met het besluit van 23 juni 2022 heeft beoogd. Onder deze omstandigheden en omdat niet is gebleken van enig belang bij een beoordeling van het beroep van [appellante] tegen het besluit van 8 juli 2021, ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat [appellante] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke bespreking van haar beroep tegen dit besluit. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 8 juli 2021 is daarom niet-ontvankelijk.
Opdracht
17. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Proceskosten
18. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat [appellante] daar niet om heeft verzocht. De raad moet wel het betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juli 2021 van de gemeente Uden, thans Maashorst, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoge Randweg (ong.) Volkel" niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juni 2022 van de raad van de gemeente Uden, thans Maashorst, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoge Randweg (ong.) Volkel" gegrond;
III. vernietigt het besluit van 23 juni 2022 van de raad van de gemeente Uden, thans Maashorst, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Hoge Randweg (ong.) Volkel" voor zover het ziet op artikel 3.2.2 van de planregels;
IV. bepaalt dat artikel 3.2.2 van de planregels als volgt komt te luiden:
"Artikel 3.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. De maatvoering van gebouwen binnen dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
b. De volgens de NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied mag aantoonbaar niet kleiner zijn dan 26 dB.
c. de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte heeft volgens de NEN 5077 een bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB lager is dan de karakteristieke geluidwering bedoeld onder b.";
V. bepaalt dat deze uitspraak wat betreft onderdeel IV in de plaats treedt van het besluit van 23 juni 2022, voor zover dat onder III is vernietigd;
VI. draagt de raad van de gemeente Uden, thans Maashorst, op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel IV wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VII. gelast dat de raad van de voormalige gemeente Uden, thans Maashorst, aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.J.A. Pellegrom, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pellegrom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023
975

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt:
"De bestuursrechter kan bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan."
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Artikel 1.2.3 luidt:
"1. Een visie, plan, besluit en verordening als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, worden elektronisch vastgesteld. Van een zodanig elektronisch document wordt tevens een papieren versie gemaakt.
2. Indien de inhoud van een elektronisch document als bedoeld in het eerste lid tot een andere uitleg aanleiding geeft dan de papieren versie, is het eerstgenoemde document beslissend."
Bouwbesluit 2012
Artikel 7:22 luidt:
"Onverminderd het bij of krachtens dit besluit of de Wet milieubeheer bepaalde is het verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid;
b. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein;
c. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein of,
d. instortings-, omval-, of ander gevaar wordt veroorzaakt."
Bestemmingsplan "Hoge Randweg (ong.) Volkel", zoals vastgesteld bij besluit van 23 juni 2022
Artikel 1.5 aan de planregels luidt:
"Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel."
Artikel 3.1, aanhef en onder a, b en j, van de planregels luidt:
"De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen; waarbij niet meer dan één woning aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;
b. ter plaatse van de aanduiding "ontsluiting uitgesloten" zijn ontsluitingen uitgesloten;
[..]
j. aan huis gebonden beroepen."¬
Artikel 3.2.2, aanhef en onder a, van de planregels luidt:
"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. De maatvoering van gebouwen binnen dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Artikel 6.2 van de planregels luidt:
"Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - voorwaardelijke verplichting" zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 1 weergegeven landschappelijke inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing binnen een periode van 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan."
Artikel 8.2.2 van de planregels luidt:
"Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor de uitoefening van aan huis gebonden bedrijven dan wel kapsalons in een (bedrijfs)woning en/of bijbehorend bouwwerk, met dien verstande:
a. De woonfunctie in overwegende mate behouden blijft.
b. Bedoeld gebruik milieuhygienisch uitvoerbaar is en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2. Het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de (bedrijfs)woning of bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de gebruiker van de (bedrijfs)woning is;
4. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
5. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten dan wel de uitoefening van een kapsalon in of bij het hoofdgebouw;
6. maximaal 40% van het bruto-vloeroppervlak van de (bedrijfs)woning en de e bijbehorend bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten dan wel een kapsalon in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van 50 m²;
7. bedoeld gebruik niet ondergronds mag plaatsvinden.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in 9.1."
Artikel 9.1 van de planregels luidt:
"Bij de toetsing van het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken en het wijzigen van het plan, dienen onderstaande criteria mede als toetsingskader te worden gebruikt:
a. Ten aanzien van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
1. de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
2. de verhouding tussen de hoogte en de breedte van de gebouwen;
3. de samenhang van de bouwvorm, bouwmassa, hoogte en breedte van gebouwen;
4. de situering van de gebouwen op het bouwperceel.
b. Ten aanzien van de milieuhygiënische uitvoerbaarheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
1. de mate van hinder voor de omliggende functies;
2. de gevolgen voor de externe veiligheid; hieronder wordt verstaan het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijk stoffen;
3. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
4. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
5. de gevolgen voor de bodem- en grondwaterkwaliteit.\
c. Ten aanzien van de verkeersveiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
1. de mate van toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het gebruik van de gronden;
2. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
3. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg c.q. fiets- en voetpaden;
4. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte;
5. de aanwezigheid van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
d. Ten aanzien van de sociale veiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
1. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;
2. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
e. Ten aanzien van de brandveiligheid en rampenbestrijding kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
1. de aanwezigheid van vluchtwegen;
2. de bereikbaarheid van de bouwwerken;
3. de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
f. Ten aanzien van het woon- en leefklimaat kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
1. de toename van het verkeer en de parkeerbehoefte;
2. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;
3. de bezonning;
4. het uitzicht;
5. privacy.
g. Ten aanzien van parkeren dient rekening te worden gehouden met de 'Nota parkeernormen' zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels."
Bestemmingsplan "Hoge Randweg (ong.) Volkel", zoals vastgesteld bij besluit van 8 juli 2021
Artikel 3.2.2, onder a, van de planregels bij het besluit van 8 juli 2021 luidt:
"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. De maatvoering van gebouwen binnen dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
Artikel 3.2.2, onder a, van de regels bij het digitale plan, luidt:
"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. De maatvoering van gebouwen binnen dient te voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
.