202200166/1/A3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2021 in zaak nr. 20/2639 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2019 heeft de burgemeester gelast de woning aan de [locatie] te Rotterdam gedurende zes maanden gesloten te houden.
Bij besluit van 30 april 2020 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 november 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Janse, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. C.W. de Jong en B. Dogan, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] was huurder en bewoner van de woning. Uit een bestuurlijke rapportage van de politie volgt dat bij de politie ambtshalve bekend was dat vanuit het portiek van de [locatie portiek] mogelijk gehandeld zou worden in verdovende middelen. Uit het proces-verbaal van bevindingen, dat ten grondslag ligt aan de bestuurlijke rapportage, volgt dat de politie in korte tijd verschillende personen met de uiterlijke kenmerken van harddrugsgebruikers heeft zien aanbellen bij de woning. De personen gingen het portiek in en kwamen korte tijd later weer naar buiten. De politie heeft één van die personen staande gehouden in zijn auto en bij de daarop volgende controle verschillende gripzakjes met hennep aangetroffen, waarna deze persoon is aangehouden. De persoon verklaarde aan de politie dat hij kort daarvoor in de woning was geweest bij een vriend die in een rolstoel zit. Uit onderzoek van de politie bleek dat [appellant] in de basisregistratie personen op het adres stond ingeschreven en dat hij meerdere antecedenten had, waaronder twee antecedenten voor handel in harddrugs. Naar aanleiding van die feiten en omstandigheden heeft de politie de woning doorzocht.
Uit het proces-verbaal volgt dat [appellant], die in een rolstoel zit, in de woning aanwezig was. Bij het doorzoeken van de woning is het volgende aangetroffen:
- 7,4 gram cocaïne;
- attributen die worden gebruikt voor de bereiding van verdovende middelen, zoals een grammenweegschaal, lepels met residu en een potkrik;
- twee gripzakjes met hennep;
- in totaal € 1.030,- aan contant geld.
Verder heeft de politie de auto van [appellant] doorzocht. Daarbij werd de verbalisant aangesproken door een buurtbewoner, die anoniem verklaarde dat de auto van een man was die mank loopt, en dat er vanuit en rond de auto veel gedeald wordt.
De woning ligt in het gebied Charlois en in de wijk Tarwewijk. Op het onderdeel veiligheid scoort Charlois met een score van 87 onder het stedelijk gemiddelde (score van 108). Daarbinnen scoort de wijk Tarwewijk met een score van 73 nog verder onder het stedelijk gemiddelde.
2. Naar aanleiding van deze feiten en omstandigheden heeft de burgemeester, op grond van artikel 13b van de Opiumwet, [appellant] gelast de woning voor zes maanden te sluiten. Dit is in overeenstemming met de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019 (hierna: de Beleidslijn). Volgens de Beleidslijn wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een periode van zes maanden. Bij het sluiten van een woning wordt nadrukkelijk overwogen of kan worden volstaan met een waarschuwing. Gezien de ernst van de situatie kon volgens de burgemeester in dit geval niet worden volstaan met een waarschuwing, en was sluiting van de woning voor zes maanden noodzakelijk om de openbare orde te herstellen en herhaling te voorkomen. De burgemeester heeft het belang van herstel van de openbare orde zwaarder laten wegen dan het belang van [appellant]. Daarbij heeft hij meegewogen dat de woning, behoudens een verhoogd toilet en een steun in de badkamer, niet specifiek is aangepast aan [appellant]s handicap.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Omdat in de woning 7,4 gram cocaïne is aangetroffen, mocht de burgemeester er in beginsel vanuit gaan dat de cocaïne (mede) bestemd was voor de verkoop, aflevering of verstrekking. [appellant] heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Zijn stelling dat de cocaïne bedoeld was voor eigen, medisch gebruik is, bij gebrek aan objectieve onderbouwing van die stelling (zoals een voorschrift van een arts), daarvoor onvoldoende. De burgemeester was dus bevoegd om de woning te sluiten voor zes maanden, op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
Verder heeft de rechtbank overwogen dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, wat op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert. Naast de handelshoeveelheid harddrugs zijn er ook aan drugshandel te relateren attributen in de woning aangetroffen, zoals een grammenweegschaal met residu, lepels met residu en verpakkingsmaterialen. Ook is er een forse hoeveelheid contant geld aangetroffen. [appellant] heeft zijn stelling dat hij dit geld gewonnen heeft in het casino niet onderbouwd. Verder mocht de burgemeester uit het proces-verbaal afleiden dat er sprake was van een drugsgerelateerde ‘aanloop’ naar de woning. Daarbij is ook van belang dat de verhuurder van de woning heeft verklaard klachten te hebben ontvangen over overlast die wordt veroorzaakt door aanloop van drugsgebruikers op het complex. De stelling van [appellant] dat de door de politie waargenomen personen niet allemaal bij zijn woning hebben aangebeld, volgt de rechtbank niet, omdat uit het proces-verbaal volgt dat de verbalisanten hebben waargenomen dat de personen aanbelden bij de woning van [appellant]. Deze omstandigheden en het feit dat de woning in een wijk ligt die op het onderdeel veiligheid ruim onder het stedelijk gemiddelde scoort, maken dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake was van een ernstig geval en sluiting van de woning voor zes maanden noodzakelijk was om de openbare orde en veiligheid te herstellen.
Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat sluiting van de woning voor zes maanden niet onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Niet is gebleken dat [appellant] een bijzondere binding met de woning had door zijn medische situatie. De woning was, behoudens een verhoogd toilet en een steun in de badkamer, niet specifiek aangepast aan [appellant]s handicap. [appellant] heeft ook geen medische stukken overgelegd waaruit een bijzondere binding met de woning blijkt. Ook is er geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op grond waarvan de burgemeester van de Beleidslijn had moeten afwijken. De stelling van [appellant] dat het voor hem, door zijn handicap, extra bezwarend is om heen en weer te moeten reizen tussen verschillende logeeradressen leidt niet tot een ander oordeel, omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij regelmatig van logeeradres moest veranderen of bij verandering van logeeradres geen hulp van derden kon krijgen. Daar komt bij dat de burgemeester er meerdere keren op heeft gewezen dat [appellant], als hij geen vervangende woonruimte kan vinden, zich kan wenden tot Centraal Onthaal, en dat hij hulp krijgt vanuit het Centrum voor Dienstverlening.
Het hoger beroep
4. [appellant] voert aan dat de burgemeester niet bevoegd was de woning te sluiten, omdat de drugs niet bestemd waren om te verhandelen. [appellant] gebruikt de cocaïne namelijk zelf, omdat hij door zijn dwarslaesie dagelijks veel pijn heeft. Omdat medicinaal gebruik van cocaïne niet door een arts kan worden voorgeschreven, heeft hij daar logischerwijs geen objectief bewijs van.
Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het noodzakelijk was om de woning te sluiten voor zes maanden. [appellant] heeft namelijk een plausibele verklaring gegeven voor de aan drugs gerelateerde attributen en het contante geld. Ook is op geen enkele manier vast komen te staan dat hij betrokken was bij de aanloop op de woning.
Tot slot voert [appellant] aan dat de sluiting van de woning voor zes maanden in dit geval niet evenredig was. Door de sluiting van de woning is zijn huurovereenkomst ontbonden. Daardoor is hij sinds augustus 2021 dakloos. Hoewel de burgemeester heeft gewezen op Centraal Onthaal, heeft die instantie geweigerd hem te helpen omdat hij als niet verslaafde voldoende zelfredzaam zou zijn. Bovendien is door de strafrechter voor hetzelfde incident alleen een geldboete opgelegd voor bezit van harddrugs en is hij niet veroordeeld voor het handelen daarin. Het is niet evenredig dat hij met een bestuursrechtelijke maatregel zwaarder gestraft wordt dan via het strafrecht, aldus [appellant].
4.1. De gronden die [appellant] in hoger beroep over de bevoegdheid van de burgemeester en de noodzakelijkheid van de woningsluiting heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6 en 7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.2. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid van de duur van de sluiting zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals een mogelijk bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting voor de bewoner moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
4.3. De Afdeling begrijpt dat [appellant] de woningsluiting, en als gevolg daarvan de ontbinding van de huurovereenkomst, voelt als een straf. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, is de sluiting echter een herstelsanctie die betrekking heeft op de woning als zodanig en de bekendheid van deze woning als drugspand in het drugscircuit en slechts in mindere mate ziet op de bij de drugshandel betrokken personen. De woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet dient dus een ander doel dan een strafrechtelijke procedure en kan alleen al om die reden daarmee niet worden vergeleken. De stelling van [appellant] dat hij door de strafrechter alleen veroordeeld is voor bezit van harddrugs en niet voor handel is dus onvoldoende voor het oordeel dat de woningsluiting onevenredig is. 4.4. De burgemeester heeft in zijn afweging rekening gehouden met de te verwachten gevolgen van de sluiting van de woning voor [appellant]. Hij heeft [appellant] verwezen naar opvang door Centraal Onthaal, welke organisatie volgens de burgemeester onder meer ondersteuning biedt bij het vinden van onderdak als men dakloos is. [appellant] heeft op de zitting bij de Afdeling verklaard dat hij niet terecht kon bij Centraal Onthaal, omdat hij niet tot de doelgroep van die organisatie zou behoren. Centraal Onthaal heeft volgens [appellant] niet gedaan wat de burgemeester in het bestreden besluit heeft overwogen. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat de burgemeester bij zijn besluitvorming geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat [appellant] een nieuwe verblijfplaats moest vinden. Dat Centraal Onthaal volgens [appellant] niet de beoogde hulp heeft gebracht, maakt dat niet anders, omdat [appellant] mogelijkheden had om zelf een andere woning te zoeken. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft de burgemeester erop gewezen dat de zwarte lijst alleen sociale huurwoningen in de regio Rijnmond betreft en buiten die regio niet geldt. [appellant] heeft niet weersproken dat hij een woning buiten de regio Rijnmond kon zoeken. Verder is van belang dat [appellant] op de hoogte was van de in de woning aangetroffen zaken en eerder is aangehouden voor handel in harddrugs vanuit de woning. Daarnaast is niet gebleken dat [appellant] een bijzondere binding met de woning had. De woning was, zoals de rechtbank heeft overwogen, behoudens een verhoogd toilet en een steun in de badkamer niet specifiek aangepast aan zijn handicap.
4.5. Gelet op het voorgaande heeft de burgemeester de belangen bij sluiting van de woning voor de duur van zes maanden zwaarder mogen wegen dan de belangen van [appellant] bij het voortgezet gebruik van de woning. De rechtbank heeft in dat verband terecht overwogen dat handel in drugs leidt tot verstoring van de openbare orde en aantasting van het woon- en leefklimaat en dat het een feit van algemene bekendheid is dat drugshandel vaak gepaard gaat met geweld en een woning aantrekkelijk maakt voor inbraken of ripdeals. Daarbij komt dat de woning is gelegen in een zeer kwetsbare wijk met slechte scores op veiligheid. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat sluiting van de woning voor zes maanden niet onevenredig was in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.
4.6. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Borman
voorzitter
w.g. Langeveld-Mak
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023
317-1000