ECLI:NL:RVS:2023:3342
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling inzake afgifte artikel 9-document en ingangsdatum verblijfsrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 december 2021. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd op 24 december 2020 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 5 april 2021. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 9 december 2021, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde.
Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris laten weten dat hij de aanvraag van de vreemdeling inmiddels had ingewilligd bij besluit van 11 april 2022. De vreemdeling handhaafde echter zijn hoger beroep, omdat hij een eerdere ingangsdatum van zijn verblijfsrecht wenste. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling geen belang had bij het hoger beroep, omdat de staatssecretaris niet bevoegd is om de ingangsdatum van het verblijfsrecht vast te stellen. De afgifte van het artikel 9-document kan niet terugwerken naar een eerdere datum. De vreemdeling kan een besluit over zijn verblijfsrecht zelf laten toetsen bij de rechter, maar kan met het hoger beroep niet bereiken wat hij beoogde.
Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk en besloot dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 september 2023.