202206527/2/R3
Datum uitspraak: 20 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Middelharnis, gemeente Goeree-Overflakkee,
en
de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "De Hofjes 1 en 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 22 augustus 2023, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.E.W.M. Pals-Reiniers, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Lidl Nederland GmbH, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en mr. J.J.H. Hulshof, advocaat te Nijmegen, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern van Middelharnis en ligt tussen de Molenweg en de Zuidelijke Randweg. Met het plan wordt het mogelijk om de bestaande Lidl-supermarkt, die is gelegen op gronden op de noordwestelijke zijde van het plangebied, uit te breiden en te verplaatsen naar de gronden op de zuidoostelijke zijde van het plangebied.
2. [appellant] woont ten noordoosten van het plangebied aan de [locatie] te Middelharnis. Hij vreest vooral voor verkeersoverlast en dat er verkeersonveilige situaties zullen ontstaan als gevolg van het plan.
Goede procesorde
3. [appellant] heeft bij brief van 16 augustus 2023, door de Afdeling per post ontvangen op 18 augustus 2023, een nader stuk ingediend. In het nader stuk geeft [appellant] een uitgebreide beschrijving van de situatie van de Molenweg en de ligging van de verschillende bedrijven ten opzichte van deze weg en de ontsluiting daarop. Hiermee geeft [appellant] een nadere onderbouwing van de toename van het verkeer en de volgens hem verkeersonveilige situatie van de Molenweg. Daarnaast bevat het nader stuk documenten en foto’s over ongevallen op de Molenweg, drugsoverlast op het parkeerterrein van de huidige Lidl, een aantal foto’s van vrachtverkeer en documentatie van de werkgroep Molenweg.
3.1. Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten, gegevens of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
3.2. Dit nader stuk is kort voor de zitting ingediend en is door met name de daarbij gevoegde documenten en foto’s omvangrijk. De Afdeling is evenwel van oordeel dat dit nader stuk bij de bespreking van de beroepsgronden kan worden betrokken. Deze informatie en documenten bevatten alleen een nadere toelichting op de al ingediende beroepsgronden en waren (grotendeels) al bij partijen bekend. Bovendien is het nader stuk voorafgaand aan de zitting aan partijen toegezonden en, voor zover dit relevant was, bij de behandeling op de zitting betrokken. Dat partijen hierop niet adequaat hebben kunnen reageren, is de Afdeling niet gebleken. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om het nader stuk wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Communicatie
5. [appellant] betoogt dat de bestemmingsplanprocedure onzorgvuldig is verlopen. De raad heeft volgens hem niet open gestaan voor de bezwaren van inwoners over de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
5.1. De Afdeling stelt vast dat de bestemmingsplanprocedure volgens de procedurele regels in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) en de Awb, is verlopen. Het voeren van overleg voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro, het Bro en de Awb geregelde bestemmingsplanprocedure.
De Afdeling wijst er daarnaast op dat een ieder voorafgaand aan de vaststelling van het plan de mogelijkheid krijgt om, mondeling of schriftelijk, zijn zienswijze naar voren te brengen over het ontwerpplan. Dit heeft de wetgever voldoende gevonden om een visie op het plan naar voren te brengen. [appellant] heeft in dit geval van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
6. [appellant] vreest dat als gevolg van het plan verkeersoverlast en verkeersonveilige situaties zullen ontstaan. Hij wijst erop dat er al veel verkeer gebruik maakt van de Molenweg, die overgaat in de Rottenburgseweg, en dat daar vaak te hard wordt gereden, ondanks de aangebrachte verkeersdrempels en versmallingen. Er is daarnaast sprake van een onoverzichtelijke situatie bij de inrit van het plangebied. Ook zal een Plus supermarkt worden geopend naast de Lidl-supermarkt, waardoor er nog meer bezoekers van en naar het gebied zullen komen en gaan.
6.1. In paragraaf 2.5 van de plantoelichting is vermeld dat aan de hand van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestending parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" de toename van het verkeer als gevolg van de verplaatsing van de Lidl-supermarkt is berekend. Bij die berekening is uitgegaan van het gebiedstype "rest bebouwde kom" en de stedelijkheidsgraad "weinig stedelijk gebied". Volgens de CROW-publicatie geldt voor de functie "Fullservice-supermarkt" per 100 m2 bvo een kencijfer van minimaal 108,4 en maximaal 149,9 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) bij de stedelijkheidsgraad "weinig stedelijk" en een kencijfer van minimaal 113,9 en maximaal 155,5 mvt/etmaal bij de stedelijkheidsgraad "niet-stedelijk".
Tijdens de zitting is gebleken dat met de verplaatsing van de Lidl-supermarkt binnen het plangebied de oppervlakte aan reguliere detailhandel toeneemt met 1.041 m2 bvo, terwijl het gebied kan worden aangemerkt als "weinig stedelijk" waarvoor een lager kencijfer geldt. Gelet hierop is de verkeersgeneratie van de verplaatsing van de Lidl-supermarkt berekend op 1.619 mvt/etmaal op een gemiddelde openingsdag en 2.023 mvt/etmaal op een maatgevende openingsdag (zaterdag). Ten opzichte van de huidige situatie zal de verkeersgeneratie op een gemiddelde openingsdag toenemen met 1.253 mvt/etmaal en op een maatgevende openingsdag (zaterdag) met 1.565 mvt/etmaal.
In de zienswijzennota is vermeld dat de Molenweg, die kan worden getypeerd als gebiedsontsluitingsweg, is berekend op de hiervoor genoemde intensiteiten. De raad heeft op de zitting toegelicht dat is uitgegaan van een worstcase-scenario. Weliswaar wordt de Lidl-supermarkt vergroot ten opzichte van de huidige supermarkt in het plangebied, maar op de zitting is toegelicht dat het winkelvloeroppervlak niet evenredig toeneemt. Gebleken is dat de uitbreiding van de Lidl-supermarkt namelijk met name ziet op de nevenruimten, zoals het magazijn en de sociale ruimte.
In paragraaf 2.5 van de plantoelichting staat verder dat naast de ontwikkelingen in het plangebied, in de omgeving nog ongeveer 18.000 m2 aan uitgeefbare grond voor perifere detailhandel beschikbaar is. Wanneer deze gronden worden ontwikkeld, zal de verkeersintensiteit op de Molenweg toenemen tot ongeveer 8.000 mvt/etmaal op zaterdagen. Daarnaast is op de zitting gebleken dat er geen plannen meer zijn om een Plus-supermarkt in het plangebied te realiseren en dat een al aan de Molenweg bestaande vestiging van Welkoop zal worden verplaatst naar het pand waar de Lidl-supermarkt op dit moment gevestigd is. Volgens de raad kan de gebiedsontsluitingsweg Molenweg een dergelijke verkeersintensiteit verwerken.
In wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze uitgangspunten over de verkeersintensiteit van de in het plangebied voorziene ontwikkelingen en de toereikendheid van de Molenweg om deze verkeersstromen op een goede wijze te kunnen verwerken.
Bij dit alles heeft de raad, zo is op de zitting gebleken, aandacht voor de verkeersveiligheid. De raad heeft op de zitting naar voren gebracht te hebben ingestemd met het verkeerscirculatieplan "VCP Middelharnis-Sommelsdijk Micro maatregelen", waarin is opgenomen dat de kruisingen Rottenburgseweg-Doetinchemsestraat en Doetinchemseweg-Zuidelijke Randweg worden aangepakt. Op de zitting heeft de raad hierover toegelicht dat het doel van deze maatregelen is dat meer verkeer gebruik zal maken van de Zuidelijke Randweg in plaats van de Molenweg en dat in 2024 met de werkzaamheden zal worden gestart.
Verder is op de zitting toegelicht dat met het situeren van de in- en uitritten van het plangebied rekening zal worden gehouden met de toenemende drukte op De Hofjes. Voor zover [appellant] erop wijst dat nu al sprake is van een onoverzichtelijke situatie bij de inrit van het plangebied, merkt de Afdeling op dat Lidl Nederland GmbH op de zitting heeft toegelicht dat het vrachtverkeer het gebied zal verlaten via De Hofjes die parallel is gelegen aan de Zuidelijke Randweg. Het vrachtverkeer zal het gebied dus niet verlaten via de huidige inrit. De Afdeling wijst er in dit verband op dat de aspecten rondom de verkeersontsluiting en de verkeersveiligheid in het nog te nemen verkeersbesluit dienen te worden vastgelegd en dat dit een afzonderlijke procedure is waartegen opnieuw rechtsmiddelen openstaan. De raad mag het plan echter niet vaststellen als de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat de verkeerssituatie van de voorziene ontwikkeling zal leiden tot situaties die onaanvaardbaar zijn uit een oogpunt van verkeersveiligheid. De raad heeft zich redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot zulke situaties. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het plan niet aan de te treffen maatregelen in de weg staat. Gezien het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende heeft aangetoond dat sprake is van een aanvaardbare verkeerssituatie.
Het betoog slaagt niet.
Laden en lossen
7. [appellant] vreest dat hij geluidoverlast zal ondervinden van het laden en lossen bij de Lidl-supermarkt. Hij wijst erop dat als gevolg van de uitbreiding van de supermarkt er meer vrachtwagens zullen laden en lossen. Volgens hem zal dit vaak gebeuren in de nachtelijke uren.
7.1. Op de zitting heeft Lidl Nederland GmbH toegelicht dat het laden en lossen inpandig zal plaatsvinden. Dit staat ook in paragraaf 2.3 van de plantoelichting en in de zienswijzenota. Daarbij is gebleken dat deze overdekte laad- en losruimte zich aan de zuidzijde van de voorziene supermarkt zal bevinden, die op een grotere afstand van de woning van [appellant] is gelegen dan de huidige Lidl-supermarkt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de vrees dat geluidoverlast zal worden ondervonden van het laden en lossen bij de verplaatste Lidl-supermarkt ongegrond is.
Het betoog slaagt niet.
Lichthinder
8. [appellant] vreest overlast te ondervinden van de lichtreclame die zal worden aangebracht op de gevel en de reclamezuil van de Lidl-supermarkt. De buitenverlichting zou volgens [appellant] moeten worden uitgevoerd in Ledverlichting en deze verlichting zou na 23.00 uur moeten worden gedimd of worden uitgezet.
8.1. Op de zitting heeft Lidl Nederland GmbH toegelicht dat de verlichting uit zal worden gezet wanneer de supermarkt om 21.00 uur sluit. Daarmee wordt voldaan aan de wens van [appellant]. Daarom, en omdat de woning van [appellant] op ongeveer 90 m afstand is gelegen van het bouwvlak waar de Lidl-supermarkt is voorzien en tussen die woning en het bouwvlak bomen aanwezig zijn, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant].
Het betoog slaagt niet.
Overlast
9. [appellant] betoogt dat tegenover de huidige vestiging van de Lidl-supermarkt een parkeerterrein is gelegen, waarvan hij overlast ondervindt. Zo wordt het terrein regelmatig gebruikt door bijvoorbeeld hangjongeren en drugsdealers. [appellant] betoogt dat de overlast als gevolg van het plan zal verergeren. Daarnaast vreest hij dat hij als gevolg van het plan zal worden geconfronteerd met meer zwerfafval in en rondom het plangebied.
9.1. De Afdeling stelt voorop dat het bestrijden van de gestelde overlast een kwestie van handhaving van de openbare orde is, die in deze bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kan komen. Op de zitting is gebleken dat naar aanleiding van de behandeling van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening bij de huidige Lidl-supermarkt reeds een prullenbak is geplaatst, en dat ook Lidl Nederland GmbH het van belang acht om zwerfafval te voorkomen. Lidl Nederland GmbH heeft op de zitting verder toegelicht dat het parkeerterrein buiten openingstijden en het laden en lossen zal worden afgesloten om overlast zoveel mogelijk te voorkomen.
Het betoog slaagt niet.
Luchtkwaliteit
10. [appellant] betoogt dat als gevolg van de toename aan verkeersbewegingen er meer fijnstof in de lucht zal komen.
10.1. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting is ingegaan op de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Hieruit kan worden afgeleid dat als gevolg van de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt, geen sprake zal zijn van een toename van de concentratie stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) van meer dan 3%, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat niet van de juistheid hiervan mag worden uitgegaan.
Gelet hierop heeft de raad toereikend gemotiveerd dat de in het plan voorziene ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer.
Het betoog slaagt niet.
Stikstof
11. [appellant] betoogt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3159, over het inpassingsplan "Porthos transport en opslag van CO2", waardoor het aspect stikstof volgens [appellant] opnieuw beoordeeld had moeten worden. 11.1. Artikel 8:69a van de Awb luidt: "de bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept".
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
11.2. [appellant] beroept zich op de normen die zijn neergelegd in bepalingen van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb). Deze bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51), kunnen de individuele belangen van een natuurlijk persoon bij behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Het dichtst bij het plangebied gelegen Natura 2000-gebied "Haringvliet" bevindt zich op een afstand van ongeveer 2 km van de woning van [appellant]. Gelet op deze afstand maakt dit Natura 2000-gebied naar het oordeel van de Afdeling geen deel uit van de directe leefomgeving van [appellant]. De Afdeling is daarom van oordeel dat er geen duidelijke verwevenheid bestaan tussen het individuele belang van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe leefomgeving en het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen. Dit betekent dat hij zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet op de schending van de normen in de Wnb kan beroepen. Omdat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit vanwege deze beroepsgrond, ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking daarvan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond.
13. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Plambeck
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023
159-1037