ECLI:NL:RVS:2023:3934

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2023
Publicatiedatum
25 oktober 2023
Zaaknummer
202202924/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen sluiting van woning wegens drugsvondst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], eigenaar van een woning in Rotterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam die de sluiting van zijn woning voor zes maanden heeft bevestigd. De burgemeester van Rotterdam had op 12 april 2021 besloten om de begane grond van de woning te sluiten na een politieonderzoek op 26 januari 2021, waarbij aanzienlijke hoeveelheden drugs, waaronder MDMA-kristallen en hennep, zijn aangetroffen. De burgemeester handhaafde dit besluit na bezwaar van [appellant]. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de sluiting op te leggen en dat deze noodzakelijk en evenwichtig was.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2023 werd de zaak behandeld. De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Duivenvoorde, verdedigde de sluiting op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de sluiting gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de overtredingen en de omstandigheden van de woning. [appellant] betoogde dat de sluiting niet noodzakelijk was, omdat de aangetroffen drugs een lage straatwaarde hadden en er geen bewijs was van drugshandel vanuit de woning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de burgemeester terecht had geconcludeerd dat de sluiting noodzakelijk was om de openbare orde te herstellen, gezien de aangetroffen hoeveelheid drugs en de eerdere vondst van een hennepkwekerij in het pand. De Afdeling vond ook dat de sluiting evenwichtig was, ondanks de nadelige gevolgen voor [appellant], omdat hij verantwoordelijk was voor het toezicht op zijn woning. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de sluiting voor zes maanden niet onevenwichtig was en dat de burgemeester geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202202924/1/A3.
Datum uitspraak: 25 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 maart 2022 in zaak nr. 21/4756 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2021 heeft de burgemeester gelast om de begane grond van de woning aan de [locatie] te Rotterdam voor de duur van zes maanden te sluiten.
Bij besluit van 27 juli 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2023, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R. Duivenvoorde, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is eigenaar van het pand aan de [locatie] te Rotterdam. Het pand is inpandig opgedeeld in twee woningen. [appellant] woont op de begane grond en verhuurt de eerste etage aan een gezin.
2.       Op 26 januari 2021 heeft de politie de begane grond van de woning onderzocht naar aanleiding van een groot witwasonderzoek. De politie heeft daarbij 8,6 gram (netto) MDMA-kristallen, 17 gram hennep, een XTC-tablet, gripzakjes en een grammenweegschaal aangetroffen. In de tuin van de woning is de neef van [appellant] aangehouden. [appellant] was zelf niet aanwezig. De bevindingen zijn neergelegd in de bestuurlijke rapportage van 8 februari 2021.
3.       De burgemeester heeft hierop de begane grond van de woning voor zes maanden gesloten. Dit besluit heeft hij in bezwaar gehandhaafd.
Volgens de burgemeester is hij bevoegd om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2019 (hierna: de Beleidsregel). Volgens de burgemeester was de woningsluiting ook noodzakelijk en evenwichtig.
4.       De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester bevoegd was om tot sluiting over te gaan en dat hij van die bevoegdheid ook gebruik mocht maken. De burgemeester heeft op goede gronden overwogen dat de sluiting noodzakelijk en evenwichtig was.
Hoger beroep
Bevoegdheid
5.       Niet in geschil is dat in de woning 8,6 gram (netto) MDMA-kristallen is aangetroffen. De burgemeester was daarom bevoegd om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en overeenkomstig de Beleidsregel een last onder bestuursdwang op te leggen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de sluiting van de woning noodzakelijk en evenwichtig was.
Was de sluiting noodzakelijk?
6.       [appellant] betoogt dat de burgemeester de sluiting van de woning ten onrechte noodzakelijk heeft geacht. Hiertoe voert hij aan dat de burgemeester onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat sprake is van een ernstig geval. De aangetroffen drugs hebben een lage straatwaarde, waardoor niet aangenomen kan worden dat de woning wordt gebruikt in het criminele circuit en daarin bekendheid heeft. Ook is er geen loop naar het pand. Dat eerder een hennepkwekerij op de eerste etage van de woning is aangetroffen, houdt geen verband met de aangetroffen drugs op de begane grond. Het deel van de woning waar de hennepkwekerij werd aangetroffen, heeft een andere ingang en werd gehuurd door een persoon van wie [appellant] de identiteit deugdelijk had vastgesteld. Na de ontdekking heeft hij alle banden met deze persoon verbroken, aldus [appellant].
7.       Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912.
8.       Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan omdat het beoogde doel ook daarmee kan worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de aanwezigheid van een aantal omstandigheden is de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
9.       In de Beleidsregel zijn overeenkomstige indicatoren neergelegd, waaraan de burgemeester toepassing heeft gegeven bij de beoordeling van de noodzaak om de begane grond van de woning te sluiten.
10.     De Afdeling volgt de rechtbank in haar oordeel dat aannemelijk is dat de woning in verband kan worden gebracht met drugshandel en dat zich daarom een ernstige situatie voordeed. Hierbij is van belang dat in de woning een handelshoeveelheid harddrugs (8,6 gram (netto) MDMA-kristallen) is aangetroffen. Daaraan doet niet af dat de drugs volgens [appellant] een geringe straatwaarde vertegenwoordigen. Dat er geen meldingen, politieobservaties en getuigenverklaringen zijn dat er daadwerkelijk drugs zijn verkocht in of vanuit de woning, laat onverlet dat meer dan 0,5 gram harddrugs is aangetroffen. Daarnaast volgt uit de bestuurlijke rapportage dat in de woning ook een grammenweegschaal en gripzakjes aanwezig waren. Ook ligt de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbaar gebied en kwetsbare wijk. Tot slot heeft de burgemeester bij zijn besluit tot sluiting mogen betrekken dat op de eerste etage eerder een hennepkwekerij is aangetroffen en dat de sluiting een signaal afgeeft aan de omgeving dat drugscriminaliteit wordt bestreden.
11.     De burgemeester heeft al deze omstandigheden meegewogen en zich op basis hiervan op het standpunt mogen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk was.
Was de sluiting van de woning evenwichtig?
12.     [appellant] betoogt dat de sluiting van de woning niet evenwichtig is. De rechtbank heeft in dit verband ten onrechte overwogen dat hij in enige mate verwijtbaar heeft gehandeld. Volgens hem is hij voorzichtig en alert. Hij verhuurt het deel van het pand op de bovenverdieping aan een gezin met kinderen in plaats van aan een alleenstaande man. De begane grond heeft hij ter beschikking gesteld aan zijn neef die tijdelijk onderdak nodig had. Dat zijn neef misbruik van zijn vertrouwen heeft gemaakt, kan hem niet worden aangerekend, aldus [appellant].
13.     Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. Bij de beoordeling van de evenwichtigheid zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met het pand en de mogelijkheid om weer van het pand gebruik te kunnen maken. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, volgt dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden kan maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een hoofdbewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht en dat dat mede afhankelijk is van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de hoofdbewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
14.     De Afdeling is van oordeel dat de sluiting van de begane grond van de woning van zes maanden niet onevenwichtig is. [appellant] kon na de sluiting van zes maanden terugkeren in zijn woning. Dat [appellant] in die tijd geen gebruik kon maken van de woning is een inherent gevolg van de sluiting en geen bijzondere omstandigheid. Er is niet gebleken van een bijzondere binding aan de woning. De Afdeling volgt daarnaast niet het betoog van [appellant] dat de sluiting niet evenwichtig is, omdat hem geen verwijt treft van de aanwezigheid van drugs in de woning op de begane grond. Van de eigenaar van een woning die zijn woning tijdelijk laat gebruiken, mag verwacht worden dat hij op de hoogte is van wat zich in zijn woning afspeelt, ook als het om familie gaat. Dat hij voor zijn werk in Pakistan was en zich daardoor niet op de hoogte kon stellen van het gebruik dat zijn neef van zijn woning maakte, komt voor zijn risico. Het kan hem daarnaast aangerekend worden dat hij geen concrete afspraken over het gebruik van de woning met zijn neef heeft gemaakt. Bovendien heeft de burgemeester in dit geval terecht meegewogen dat enkele maanden geleden een hennepkwekerij is aangetroffen op de door hem verhuurde eerste verdieping van het pand. Het lag op de weg van [appellant] om extra voorzichtig te zijn. In zoverre heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] in enige mate verwijtbaar heeft gehandeld.
Conclusie
15.     De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de sluiting van de woning voor zes maanden noodzakelijk en evenwichtig was. De Afdeling is van oordeel dat de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
16.     Het betoog slaagt niet.
17.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
18.     De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Benek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Benek
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2023
299-1031