202106321/1/V1.
Datum uitspraak: 7 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 september 2021 in zaak nr. NL21.11524 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 9 september 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Logtenberg, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft de Guinese nationaliteit. Zij heeft in Nederland asiel aangevraagd, omdat zij vreest voor de man aan wie haar familie haar op [huwelijksdatum] 2018 heeft uitgehuwelijkt. Ook vreest zij dat zij een andere vrouw van deze man moet opvolgen als besnijdster en haar eigen dochter zou moeten besnijden. De vreemdeling heeft verklaard dat zij drie weken bij deze man heeft verbleven en dat hij haar in die periode dagelijks heeft mishandeld. Op 9 augustus 2018 is zij Guinee uitgereisd. Verder heeft zij verklaard dat zij voorafgaand aan het gedwongen huwelijk ook is gehuwd met een andere man. Volgens de vreemdeling heeft haar familie geen rekening gehouden met dat huwelijk, omdat haar eerste man begin 2015 uit Guinee was gevlucht en men dacht dat hij was omgekomen bij de oversteek naar Spanje. Ook heeft de vreemdeling verklaard dat haar vader eind 2015 is overleden en hij haar daarom geen bescherming heeft kunnen bieden tegen het gedwongen huwelijk.
1.1. De staatssecretaris heeft voor de beoordeling van de aanvraag geen aanleiding gezien voor een Forensisch Medisch Onderzoek (hierna: FMO). Dat wil zeggen een onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) naar de causaliteit tussen tekenen van fysieke en psychische klachten en de wijze waarop die klachten volgens een vreemdeling zijn ontstaan. Uit een FMO kan medisch steunbewijs volgen van wat een vreemdeling heeft verklaard. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, omdat zij volgens hem ongeloofwaardig heeft verklaard over haar identiteit, gedwongen huwelijk en het moeten gaan uitvoeren van besnijdenissen. De staatssecretaris heeft de verklaringen van de vreemdeling over haar nationaliteit en herkomst wel geloofwaardig geacht.
2. Deze uitspraak gaat eerst over de vraag of de staatssecretaris deugdelijk gemotiveerd heeft afgezien van het laten opstellen van een FMO. Vervolgens gaat deze uitspraak over de vraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat de vreemdeling ongeloofwaardig heeft verklaard. De Afdeling legt hierna uit dat de vreemdeling terecht opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zijn standpunten deugdelijk heeft gemotiveerd. Daarbij bespreekt de Afdeling de overwegingen van de rechtbank en de daartegen gerichte slagende grieven, voor zover van belang voor een nieuw besluit op de aanvraag.
Forensisch Medisch Onderzoek
3. De vreemdeling klaagt in grief 1 over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris heeft mogen afzien van een FMO als bedoeld in artikel 18 van de Procedurerichtlijn en artikel 3.109e, eerste lid, van het Vb 2000. Haar klacht gaat dus niet over de vraag of de staatssecretaris haar passende ondersteuning heeft geboden om haar asielrelaas naar voren te kunnen brengen.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 7 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1584, onder 6.1, heeft de staatssecretaris beoordelingsruimte om te bepalen of een FMO naar aanleiding van aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade relevant is. De staatssecretaris heeft in paragraaf C1/4.4.4 van de Vc 2000 en WI 2016/4 toegelicht hoe hij zijn beoordelingsruimte invult. In paragraaf C1/4.4.4 stond ten tijde van de uitspraak van de rechtbank: ‘[…] Bij het bepalen of een forensisch medisch onderzoek relevant is, betrekt de IND de volgende omstandigheden:
• De verklaringen van de vreemdeling omtrent de aanwezigheid van significante fysieke en/of psychische sporen;
• Eventuele door de vreemdeling overgelegde medische stukken waarin gewag wordt gemaakt van significante fysieke en/of psychische sporen;
• De aanwezigheid van ander bewijsmateriaal ter staving van de stelling dat bij terugkeer vervolging of ernstige schade dreigt;
• De verklaringen van de vreemdeling over de oorzaak van de fysieke en/of psychische sporen in relatie tot hetgeen openbare bronnen over het land van herkomst melden;
• De vraag of de uitslag van een forensisch medisch onderzoek van doorslaggevend belang is voor de beslissing op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Indicaties over de aanwezigheid van littekens, fysieke klachten en/of psychische klachten kunnen onder andere naar voren komen uit:
• Het ‘medisch advies horen & beslissen’;
• De rapporten van de gehoren; en
• Medische stukken.
[…] De enkele stelling van de vreemdeling dat hij psychische klachten heeft is onvoldoende als indicatie voor het opstarten van forensisch medisch onderzoek. In beginsel moeten psychische klachten onderbouwd worden met medische stukken. […]’
3.2. Uit dit beleid volgt dat de staatssecretaris bij zijn standpunt over de vraag of een FMO relevant is, moet betrekken of een vreemdeling littekens, fysieke klachten of psychische klachten heeft. In dit beleid staat ook waaruit onder andere indicaties kunnen volgen van die littekens of klachten. De staatssecretaris heeft in deze zaak afgezien van een FMO, omdat volgens hem niet is gebleken van littekens, verwondingen of trauma die in causaal verband staan tot het asielrelaas van de vreemdeling. De vreemdeling voert terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling of een FMO relevant is ten onrechte niet gemotiveerd is ingegaan op het verloop van het nader gehoor, haar verklaringen tijdens dat gehoor en de bijbehorende correcties en aanvullingen, omdat daaruit indicaties van klachten blijken.
3.3. Op zichzelf hoeft de emotionele toestand van een vreemdeling tijdens een gehoor geen indicatie van psychische klachten te zijn, maar de vreemdeling wijst er terecht op dat uit het verslag van het nader gehoor (hierna: het verslag) blijkt dat zij zodanig emotioneel was dat de staatssecretaris daaraan ten onrechte is voorbijgegaan als indicatie van psychische klachten. In het verslag staat dat de vreemdeling veelvuldig huilde, "nee" riep, stiltes liet vallen, zwaar ademde en haar hoofd op tafel legde. Herhaaldelijk heeft de vreemdeling gezegd dat zij het zwaar vindt om haar verhaal te doen. De hoormedewerker heeft het gehoor op 28 april 2021 afgebroken wegens de emotionele toestand van de vreemdeling. De rechtbank heeft er weliswaar terecht op gewezen dat de vreemdeling bij de voortzetting van het nader gehoor op 7 mei 2021 meer heeft kunnen verklaren, maar in het verslag staat dat zij ook toen emotioneel was en pauze nodig had. Verder wijst de vreemdeling er terecht op dat haar gemachtigde na het tweede deel van het nader gehoor heeft opgemerkt dat zij heel moeilijk kan verklaren gelet op de traumatische ervaring van mishandeling. Ook wijst zij er terecht op dat de staatssecretaris en de rechtbank ten onrechte zijn voorbijgegaan aan indicaties van fysieke klachten. In het door de vreemdeling aangehaalde verslag en de correcties en aanvullingen, staat namelijk dat zij heeft verklaard dat zij tanden heeft verloren door de mishandelingen na haar gedwongen huwelijk en dat zij daarom een prothese heeft.
3.4. Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat uit het in beroep door de vreemdeling overgelegde patiëntdossier van de GezondheidsZorg Asielzoekers blijkt dat de psychische klachten van de vreemdeling vooral het gevolg zijn van een miskraam en het afscheid van haar eerste man nadat zij in Nederland met hem was herenigd. Uit het patiëntdossier volgt namelijk geen conclusie over de oorzaak van de hiervoor beschreven emotionele toestand van de vreemdeling tijdens het nader gehoor. De staatssecretaris heeft in beroep bovendien geen standpunt ingenomen over de oorzaak van de in het patiëntdossier vermelde psychische klachten.
3.5. Grief 1 slaagt.
Gedwongen huwelijk
4. De vreemdeling klaagt in grief 5 over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij ongeloofwaardig heeft verklaard over het gedwongen huwelijk.
4.1. De rechtbank heeft voor haar oordeel van belang geacht dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling summiere of vreemde verklaringen heeft afgelegd over het gedwongen huwelijk. Daarnaast heeft de rechtbank geconcludeerd dat een originele religieuze huwelijksakte het gedwongen huwelijk niet toch aannemelijk kan maken. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris er namelijk terecht op gewezen dat in Guinee geen religieus huwelijk kan worden voltrokken zonder een daaraan voorafgaand burgerlijk huwelijk en dat de vreemdeling niet heeft verklaard over zo’n burgerlijk huwelijk en daarvan ook geen documenten heeft overgelegd.
4.2. De vreemdeling wijst er terecht op dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat zij het gedwongen huwelijk niet kan onderbouwen met de originele religieuze huwelijksakte die zij daarvan heeft. Anders dan volgt uit de overwegingen van de rechtbank, is mogelijk dat die originele religieuze huwelijksakte kan leiden tot een ander standpunt van de staatssecretaris over de verklaringen van de vreemdeling. De vreemdeling voert terecht aan dat een religieus huwelijk kan worden voltrokken zonder een daaraan voorafgaand burgerlijk huwelijk. Uit het door de staatssecretaris aangehaalde artikel 202 van het Burgerlijk Wetboek van Guinee blijkt namelijk alleen dat de Guinese autoriteiten een religieus huwelijk niet erkennen als rechtsgeldig wanneer daaraan voorafgaand geen burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden. De vreemdeling betoogt terecht dat het feit dat de Guinese autoriteiten haar naar gesteld religieus voltrokken huwelijk niet erkennen, niet wegneemt dat de Guinese bevolking haar op basis van dat huwelijk als getrouwd kan zien. Overigens voert de vreemdeling tevergeefs aan dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat zij zich in Guinee als alleenstaande vrouw niet kan redden zonder de bescherming van familie of een man, omdat zij die stelling niet heeft onderbouwd.
4.3. Grief 5 slaagt.
Besnijdenissen moeten gaan uitvoeren
5. De vreemdeling klaagt in grief 6 over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht wat zij heeft verklaard over besnijdenistaken.
5.1. De rechtbank heeft voor haar oordeel van belang geacht dat de ongeloofwaardig geachte verklaringen over het gedwongen huwelijk afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van de verklaring dat zij een andere vrouw van haar man moest opvolgen in het besnijden van meisjes. Verder heeft de staatssecretaris er volgens de rechtbank terecht op gewezen dat die verklaring van de vreemdeling niet overeenkomt met de informatie uit het Thematisch Ambtsbericht Guinee Female Genital Mutilation en minderjarigen van mei 2020 (hierna: het TAB 2020) dat besnijdenistaken overgaan van moeder op dochter, grootmoeder op kleindochter of tante op nicht. Daarnaast heeft de staatssecretaris er volgens de rechtbank terecht op gewezen dat de vreemdeling weinig weet over het uitvoeren van besnijdenissen en niet heeft geassisteerd bij besnijdenissen, terwijl in het TAB 2020 staat dat een vrouw die besnijdenistaken overneemt in de jaren daarvoor moet assisteren bij besnijdenissen om het vak te leren.
5.2. De vreemdeling voert terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar verklaringen niet in strijd zijn met de informatie uit het TAB 2020. In paragraaf 1.8.1 van het TAB 2020 staat dat het vak van besnijdster over het algemeen wordt doorgegeven van moeder op dochter, van grootmoeder op kleindochter of van tante op nicht en dat 59% van de besnijdsters een dochter of kleindochter als opvolger hebben. Ook staat in die paragraaf dat de opvolgster moet assisteren bij besnijdenissen in de jaren voordat zij het mes overneemt gelet op vereist vakmanschap. Die informatie maakt de verklaring van de vreemdeling dat zij een andere vrouw van naar gesteld haar man zou moeten opvolgen als besnijdster niet ongeloofwaardig, omdat daaruit niet volgt dat een opvolger altijd een vrouwelijke bloedverwant in de neergaande lijn is. Verder heeft de vreemdeling weliswaar verklaard dat zij niets weet over het uitvoeren van besnijdenissen, maar zij heeft verklaard dat zij van de andere vrouw moest gaan leren hoe besnijdenissen worden uitgevoerd en dat het vak van besnijden in haar familie zit. Ook heeft zij verklaard dat zij als eerste haar dochter zou moeten besnijden en zou moeten beginnen in de zomervakantie. Die verklaring komt overeen met de informatie in paragraaf 1.8.1 van het TAB 2020 dat het kan voorkomen dat een vrouw eerst haar dochter moet besnijden om te bewijzen dat zij een besnijdenis goed kan uitvoeren.
5.3. Grief 6 slaagt.
Het betoog van de vreemdeling slaagt verder niet
6. Wat de vreemdeling verder aanvoert in grieven 1, 2, 3 en 4 leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie
7. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt het besluit van 9 juli 2021. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
7.1. Dit betekent dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen. Hij moet in dat besluit alsnog deugdelijk motiveren of de door de vreemdeling aangevoerde en uit het verslag van het nader gehoor blijkende indicaties van psychische en fysieke klachten een FMO relevant maken. Indien hij zich opnieuw op het standpunt stelt dat geen aanleiding bestaat voor een FMO, moet hij de vreemdeling informeren over de mogelijkheid zelf een medisch onderzoek op te starten dat hij bij zijn besluitvorming kan betrekken. Verder moet hij in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling betrekken wat in het Algemeen Ambtsbericht Guinee van juni 2014 en het TAB 2020 staat over fraude van documenten, huwelijken en het vak van besnijdster. Ook moet hij in het kader van de verklaringen van de vreemdeling over haar identiteit en het gedwongen huwelijk betrekken dat de vreemdeling een kopie van een huwelijksakte en een originele religieuze huwelijksakte heeft. Als de staatssecretaris opnieuw het standpunt inneemt dat het asielrelaas van de vreemdeling ongeloofwaardig is, moet hij ook motiveren waarom hij de vreemdeling niet het voordeel van de twijfel heeft gegeven.
8.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 september 2021 in zaak nr. NL21.11524;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 9 juli 2021, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M. den Heyer, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2023
958