202200309/1/A2.
Datum uitspraak: 8 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordNederland van 12 januari 2022 in zaak nr. 20/496 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2019 heeft de raad de aan [appellant] toegekende tegemoetkoming in de kosten voor rechtsbijstand ingetrokken.
Bij brief van 21 oktober 2019 heeft [appellant] bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 7 januari 2020 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het besluit van 21 oktober 2019. Tevens heeft hij daarbij een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Bij uitspraak van 12 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij een verzoek om schadevergoeding ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2023, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, is verschenen. [appellant] is met bericht van verhindering niet verschenen.
Overwegingen
1. De Afdeling overweegt ambtshalve het volgende. Het in het procesverloop vermelde besluit van de raad is genomen op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Bevoegd om kennis te nemen van dat besluit is de rechtbank van het ressort waarin de rechtsbijstandverlener kantoor houdt. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:546). In dit geval hield de rechtsbijstandverlener kantoor in het ressort Arnhem-Leeuwarden. Dit betekent dat de rechtbank Gelderland de bevoegde rechter was. 2. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat de rechtbank dit heeft onderkend. Zij heeft daarin, onder verwijzing naar het tijdsverloop en de op de zitting van partijen verkregen toestemming om de zaak af te handelen, geen aanleiding gezien om de zaak naar de rechtbank Gelderland te verwijzen.
3. Met het oog op een effectieve geschilbeslechting ziet de Afdeling aanleiding de aangevallen uitspraak krachtens artikel 8:117 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
hoger beroep
4. [appellant] heeft rechtstreeks beroep bij de rechtbank ingesteld. Hij betoogt dat de rechtbank, door dat beroep niet-ontvankelijk te verklaren, in strijd met het recht op toegang tot de rechter heeft gehandeld. De bezwaarschriften die hij na 2015 heeft ingediend, zijn allemaal afgewezen, zodat de beslissing ook in dit geval op voorhand al vaststond en het vasthouden aan een verplichte hoorzitting in bezwaar in strijd is met de beginselen van behoorlijke bestuur, aldus [appellant].
oordeel van de Afdeling
4.1. Ingevolge artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb kan de indiener van het bezwaarschrift het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, in afwijking van artikel 7:1.
Dat de rechtbank geen oordeel over de inhoud van het bezwaarschrift van 21 oktober 2019 heeft gegeven, is niet in strijd met het recht op toegang tot de rechter, maar een gevolg van de door [appellant] gemaakte keuze om in dat bezwaarschrift geen verzoek te doen als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb, zodat er - alleen al hierom - geen aanleiding was voor het overslaan van de bezwaarschriftprocedure. Verder is niet in geschil dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat ten tijde van de indiening van het beroepschrift geen van de in artikel 6:10 van de Awb bedoelde situaties zich voordeed.
In het betoog is geen grond te vinden voor het oordeel dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog slaagt niet.
4.2. Overigens heeft [appellant] geen beroep ingesteld tegen het besluit van 28 februari 2020, waarbij de raad, onder verwijzing naar het advies van de commissie van 17 februari 2020, het door [appellant] tegen het besluit van 21 oktober 2019 gemaakte bezwaar ongegrond heeft verklaard.
slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
schadevergoeding
6. [appellant] heeft ook verzocht om schadevergoeding. Uit de bevestiging van de aangevallen uitspraak volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb vermelde omstandigheden voordoet op grond waarvan de Afdeling de raad tot schadevergoeding kan veroordelen. Alleen al daarom wordt het verzoek afgewezen.
proceskosten
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Ten Veen
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2023
452