202205107/1/A2.
Datum uitspraak: 1 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2022 in zaak nr. 21/3007 in het geding tussen:
[appellante]
en
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 4 februari 2021 heeft het CBR [appellante] geschikt verklaard voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën B en T voor een termijn van vijf jaar.
Bij besluit van 8 maart 2021 heeft het CBR het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. R.V. Lie-A-Lien, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] lijdt aan segmentale spinale spieratrofie (hierna: SSS). Zij heeft een aanvraag ingediend bij het CBR voor een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie B. Het CBR heeft [appellante] naar aanleiding van de aanvraag voor een keuring verwezen naar een neuroloog. [appellante] heeft in reactie op deze verwijzing een rapport inzake neuromusculaire aandoeningen van haar behandelend neuroloog Badrising van 19 januari 2021 overgelegd. Badrising heeft in zijn rapport aangekruist dat sprake is van lichte progressie en daar met de hand "niet progressief" bij geschreven. Het CBR heeft [appellante] geschikt verklaard voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorieën B en T voor een termijn van vijf jaar. Het heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft aan die beslissing ten grondslag gelegd dat het CBR de aandoening van [appellante] terecht als een progressieve aandoening heeft aangemerkt, zodat een toetsmoment over vijf jaar niet onredelijk is.
Hoger beroep
3. [appellante] komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de rechtbank. [appellante] voert aan dat het CBR een ziektebeeld slechts als progressief kan aanmerken als een individuele beoordeling heeft plaatsgevonden. De Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de Regeling) benoemt SSS niet als specifiek ziektebeeld en geeft geen dwingend recht. Bij een individuele beoordeling kan een aandoening die doorgaans progressief is, in een individueel geval als niet-progressief worden aangemerkt. In dat geval is paragraaf 7.4.2 van de bijlage bij de Regeling niet van toepassing. [appellante] verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1417). Volgens [appellante] heeft de Afdeling in die uitspraak haar oordeel niet afhankelijk gemaakt van de kans dat de situatie op een later moment onverhoopt toch verslechtert. Volgens de Regeling is de toekomstige geschiktheid van de aanvrager slechts van belang als twijfel aan die geschiktheid bestaat. Het CBR had in dit geval moeten beoordelen of de subvariant van SSS waaraan [appellante] lijdt, te weten "benign lower extremity amyotrophy" (hierna: BLEA), progressief is. Het CBR had bij deze individuele beoordeling gebruik moeten maken van het specialistisch rapport van Badrising. Dit rapport is voldoende om haar rijgeschiktheid te beoordelen, omdat in dit rapport wordt ingegaan op de progressie van de aandoening en de effecten daarvan op de rijgeschiktheid. Badrising heeft meermaals verklaard dat de aandoening niet progressief en stabiel is. Een stabiel ziektebeeld is hetzelfde als een niet-progressief ziektebeeld. Het CBR heeft niet gesteld dat de verklaring van Badrising onjuist is. Het CBR erkent ook dat de afgelopen zes jaar progressie van haar ziektebeeld is uitgebleven. Dat Badrising heeft verklaard dat hij geen garanties voor de toekomst kan geven maakt niet dat aan haar toekomstige geschiktheid moet worden getwijfeld, ook niet als algemene informatie over SSS hierbij wordt betrokken. [appellante] voert tot slot aan dat het CBR ten onrechte heeft gesteld dat als paragraaf 7.4.2 van de bijlage bij de Regeling niet van toepassing is, zij onbeperkt rijgeschikt moet worden verklaard. Zij moet in dat geval om de tien jaar een gezondheidsverklaring indienen, waarna in een specialistisch rapport de progressie van haar aandoening wordt beoordeeld. 3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3670) geeft artikel 103, achtste lid (per 2 mei 2019: derde lid), van het Reglement Rijbewijzen (hierna: het Reglement) het CBR beoordelingsruimte om te bepalen of redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts voor een beperkte termijn aan de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet. Die beoordelingsruimte is in de bijlage bij de Regeling voor verschillende aandoeningen ingevuld. Dit laat onverlet dat het CBR ingevolge artikel 103, derde lid, van het Reglement ruimte heeft om buiten die gevallen een termijnbeperking op te leggen. 3.2. Paragraaf 7.4.2 van de bijlage bij de Regeling regelt dwingend dat bij neuromusculaire ziektebeelden de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar is. De duur van de termijn is afhankelijk van de mate van progressie. Bij lichte progressie wordt een beperking van vijf jaar opgelegd, bij matige progressie een beperking van drie jaar en bij sterke progressie een beperking van één jaar. Uit de bewoordingen van paragraaf 7.4.2, met name het woord "zoals", kan worden afgeleid dat hieronder alle neuromusculaire ziektebeelden vallen, en dus niet uitsluitend de daarin specifiek benoemde ziekten. Niet in geschil is dat SSS een neuromusculaire ziekte is. Dat SSS niet specifiek wordt genoemd betekent dus niet dat paragraaf 7.4.2 niet dwingend voorschrijft dat bij personen die aan die aandoening lijden een maximale geschiktheidstermijn van vijf jaar geldt. Maar paragraaf 7.4.2. schrijft niet dwingend voor dat deze maximale geschiktheidstermijn ook geldt als geen sprake is van progressie.
3.3. In hoger beroep heeft [appellante] een rapport van Badrising van 17 november 2022 en een rapport van onafhankelijk arts H.L. van der Wiel van 6 december 2022 overgelegd. Badrising stelt in het rapport van 17 november 2022 dat het ziektebeeld van [appellante] te zeldzaam is en dat het spectrum van aandoeningen die onder de aanduiding SSS vallen nog onvoldoende uitgekristalliseerd is om met zekerheid uitspraken te kunnen doen over het verloop van de ziekte. Badrising geeft in zijn rapport ook aan dat in zijn algemeenheid de ziekte na een aanvankelijke achteruitgang stabiel is en dat dit ook bij [appellante] het geval is. Er zijn sinds januari 2015 tot aan haar laatste bezoek op 31 mei 2022 geen aanwijzingen voor progressie geweest en de tijdspanne die is verlopen sinds [appellante] bij hem in behandeling is geeft inmiddels een vrij betrouwbare indicatie dat ook voor de toekomst een stabiel beeld verwacht mag worden.
Van der Wiel stelt dat de diagnose SSS zeer zeldzaam is. In veel gevallen is de aandoening progressief. De afgelopen decennia is echter onderscheid gemaakt tussen subgroepen van SSS-patiënten. Sommige daarvan hebben een goede prognose. Bij hen lijkt de ziekte te stoppen voor een lange onbepaalde periode. De juistheid van de diagnose blijkt pas na een follow up over tien tot twintig jaar. De diagnose "stabiel" wordt wel steeds aannemelijker naarmate de klachten langer stabiel zijn. In het geval van [appellante] zijn de klachten geduid als SSS, maar is sinds januari 2015 geen progressie meer vastgesteld. Dit maakt de juistheid van de diagnose BLEA en daarmee ook het in de toekomst stabiel blijven van de klachten steeds zekerder. Omdat progressie al bijna 8 jaar is uitgebleven is het volgens Van der Wiel medisch verantwoord om [appellante] zonder termijnbeperking rijgeschikt te verklaren.
3.4. Uit de rapporten van Badrising en Van der Wiel volgt dat de klachten van [appellante] al geruime tijd stabiel zijn en dat er geen aanwijzingen zijn dat deze klachten in de toekomst zullen verslechteren. Het CBR stelt zich weliswaar terecht op het standpunt dat deze rapporten niet de garantie bieden dat de aandoening van [appellante] in de toekomst nooit zal verslechteren, maar de garantie dat van een houder van een rijbewijs de geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen nooit zal verslechteren kan in geen enkel geval worden gegeven. De omstandigheid dat [appellante] lijdt aan SSS is geen reden om wel volledige zekerheid te eisen. Gelet op de rapporten van Badrising en Van der Wiel had het CBR er niet zonder meer van uit mogen gaan dat [appellante] lijdt aan een progressieve neuromusculaire aandoening en haar dus geen geschiktheidsverklaring met een termijnbeperking van vijf jaar mogen opleggen. Het CBR had in dit geval aanleiding moeten zien voor een individuele beoordeling van de situatie van [appellante]. Omdat het CBR deze individuele beoordeling niet heeft gemaakt, is het besluit van 8 maart 2021 niet zorgvuldig voorbereid en berust dit niet op een deugdelijke motivering.
3.5. Het betoog slaagt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 maart 2021 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor vernietiging in aanmerking. Het CBR dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
5. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het door het CBR te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
6. Het CBR moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juli 2022 in zaak nr. 21/3007;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 8 maart 2021, kenmerk REL/2005817643;
V. draagt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII. veroordeelt de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.348,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VIII. gelast dat de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 455,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Komduur
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2023
809
BIJLAGE
Reglement rijbewijzen
Artikel 25a
1. Behoudens de artikelen 123, 123a en 123b van de wet is een rijbewijs voor de categorieën AM, A1, A2, A, B, E bij B, of T, afgegeven aan een aanvrager die de leeftijd van
a. 65 jaren nog niet heeft bereikt, geldig voor de duur van tien achtereenvolgende jaren, gerekend vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte;
b. 65 jaren doch nog niet die van 70 jaren heeft bereikt, geldig vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte tot de dag waarop hij de leeftijd van 75 jaren bereikt;
c. 70 jaren heeft bereikt, geldig voor de duur van vijf achtereenvolgende jaren, gerekend vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte.
2. Behoudens de artikel 123, 123a en 123b van de wet is een rijbewijs voor de categorieën C1, E bij C1, C, E bij C, D1, E bij D1, D en E bij D, geldig voor de duur van vijf achtereenvolgende jaren, gerekend vanaf de in het rijbewijs vermelde datum van afgifte.
[…]
Artikel 103
[…]
3. Indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in de artikelen 25a, eerste en tweede lid, en 25b voorziene geldigheidsduur, registreert het CBR die termijn in het rijbewijzenregister binnen de in het eerste lid aangegeven termijn.
[…]
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage
7.4.2 Neuromusculaire ziektebeelden
Het betreft hier ziektebeelden zoals motorneuronziekten, heriditaire neuropathieën, spierziekten (spierdystrofie, myotonie, myopathie en myositis), myasthenia gravis en ataxie van Friedreich.
a. groep 1: Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar en hangt af van de verwachte progressie. Lichte progressie: vijf jaar, matige progressie: drie jaar en sterke progressie: één jaar.
[…]