202201353/1/V1.
Datum uitspraak: 3 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2022 in zaak nr. 21/5623 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 17 maart 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 30 augustus 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1. De vreemdeling voert in zijn tweede grief terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden. Op de zitting in beroep heeft de staatssecretaris erkend dat het bezwaar van de vreemdeling niet kennelijk ongegrond was en de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Awb, omdat de vreemdeling in beroep alsnog zijn belangen naar voren heeft kunnen brengen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5 tot en met 5.2, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris een vreemdeling hoort in bezwaar en moet hij terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. Gelet op het standpunt van de staatssecretaris dat het bezwaar niet kennelijk ongegrond was en op wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit de onder 5.2 van die uitspraak genoemde gezichtspunten, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat aan de maatstaf om van het horen af te zien, is voldaan. De grief slaagt.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder aanvoert te bespreken. De Afdeling beoordeelt het beroep. Zij ziet in de omstandigheid dat de vreemdeling in beroep alsnog zijn belangen naar voren heeft kunnen brengen geen reden om de schending van de hoorplicht te passeren en toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Awb, omdat dit geen recht doet aan het specifieke, op de bestuurlijke heroverweging gerichte belang van de hoorplicht. Tussen de bezwaar- en de beroepsfase bestaan namelijk wezenlijke verschillen. De Afdeling wijst ter vergelijking op de al genoemde uitspraak van 6 juli 2022, onder 5 en 5.3, en haar uitspraak van 21 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3844, onder 1. Het beroep is gegrond en het besluit van 30 augustus 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier in hoger beroep geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 februari 2022 in zaak nr. 21/5623;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 30 augustus 2021, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Keizer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2023
716-977