ECLI:NL:RVS:2023:4207
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdeling tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 20 juli 2022. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van de vreemdeling, dat betrekking had op de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige ongegrond verklaard. De vreemdeling had op 29 december 2021 een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor een verblijfsvergunning asiel, welke aanvraag was ingewilligd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. van Dijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 14 november 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling oordeelt dat de grief van de vreemdeling geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling verwijst ook naar een eerdere uitspraak van 21 september 2022, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is behandeld.
De beslissing houdt in dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 november 2023.