202306116/1/V3.
Datum uitspraak: 17 november 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 19 september 2023 in zaak nr. NL23.16400 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 19 september 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, advocaat te Oss, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek niet gesloten, om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen nadere stukken, waarop hij een beroep had gedaan, toe te voegen aan het digitale dossier. Dat heeft hij dezelfde dag gedaan. De vreemdeling heeft hierop gereageerd bij bericht van 8 september 2023. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan. Bij haar uitspraak heeft zij de staatssecretaris veroordeeld in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten heeft de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1). Daarbij heeft zij overwogen dat geen vergoeding wordt toegekend voor de schriftelijke reactie van 8 september 2023 omdat hierin niet wordt voorzien in de Bijlage bij het Bpb.
2. Het hoger beroep gaat uitsluitend over de hoogte van de proceskostenveroordeling. De vreemdeling betoogt in zijn enige grief dat zijn schriftelijke reactie van 8 september 2023 op verzoek van de rechtbank verstrekte inlichtingen betreft, als bedoeld in artikel 8:45, eerste lid, van de Awb, naar aanleiding van de inlichtingen en/of stukken die de staatssecretaris op 6 september 2023 heeft verstrekt. Volgens de vreemdeling had de rechtbank voor deze reactie een forfaitaire vergoeding moeten toekennen op grond van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb en onderdeel A1, punt 5, van de Bijlage bij het Bpb.
3. De Afdeling volgt de vreemdeling hierin niet. Schriftelijke inlichtingen in de zin van de bepalingen die de vreemdeling noemt, zijn inlichtingen die partijen of anderen geven aan de bestuursrechter en op diens verzoek. De schriftelijke reactie van 8 september 2023 voldoet hier niet aan. De rechtbank heeft de vreemdeling weliswaar de gelegenheid gegeven om die reactie in te dienen, maar dat is gebeurd uit het oogpunt van hoor en wederhoor en maakt nog niet dat de rechtbank de vreemdeling om het geven van schriftelijke inlichtingen heeft verzocht. De reactie valt ook niet onder een van de andere punten van onderdeel A1 van de Bijlage bij het Bpb. Met name is geen sprake van repliek in de zin van artikel 8:43, eerste lid, van de Awb omdat het geen reactie op het verweerschrift betreft, waarbij overigens ook niet de gelegenheid is geboden tot dupliek, wat bij repliek wel zou moeten. De rechtbank heeft dan ook geen vergoeding hoeven toekennen voor de schriftelijke reactie van 8 september 2023. De grief faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover het de hoogte van de proceskostenveroordeling betreft. De staatssecretaris hoeft in hoger beroep geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2023
18