ECLI:NL:RVS:2023:4376
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing visa aanvragen voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling en haar minderjarige kinderen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor visa voor kort verblijf door de minister van Buitenlandse Zaken. De aanvragen werden op 20 augustus 2020 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 14 januari 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 16 november 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. Orhan, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het hoger beroep niet ontvankelijk is. De vreemdeling had aangevoerd dat zij en haar kinderen zich bij een Brits onderdaan willen voegen voor een verblijf van 90 dagen. De rechtbank had echter geoordeeld dat de aanvragen betrekking hadden op een voorgenomen verblijf van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waartegen geen hoger beroep kan worden ingesteld volgens artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000.
De Raad van State heeft zich daarom onbevoegd verklaard om van het hoger beroep kennis te nemen. De minister van Buitenlandse Zaken hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 november 2023.