ECLI:NL:RVS:2023:4483

Raad van State

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
202303186/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 16 mei 2023. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend na de inbewaringstelling van de vreemdeling op 27 april 2023. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de eerste grief van de staatssecretaris niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat deze geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Echter, de tweede grief van de staatssecretaris is terecht, omdat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris op 8 mei 2023 bekend was met de uitzettingsdatum van de vreemdeling en dat hij al eerder contact had opgenomen met het Openbaar Ministerie om eventuele bezwaren te verifiëren. De Raad van State oordeelt dat het hoger beroep gegrond is, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202303186/1/V3.
Datum uitspraak: 5 december 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 16 mei 2023 in zaak nr. NL23.12833 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 april 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 16 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Mulken, advocaat te Nuth, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Wat de staatssecretaris in zijn eerste grief aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De staatssecretaris klaagt in zijn tweede grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat hij voorafgaand aan de inbewaringstelling een uittreksel uit de Justitiële Documentatie moet opvragen en onderzoek moet doen naar eventuele bezwaren van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) tegen de voorgenomen uitzetting. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4219, onder 3, hoeft de staatssecretaris dit pas te doen zodra hij bekend is met de uitzettingsdatum of overdrachtsdatum van de vreemdeling.
In dit geval is de staatssecretaris op 8 mei 2023 bekend geworden met de uitzettingsdatum van de vreemdeling. Maar de staatssecretaris had al op 1 mei 2023 contact gezocht met de parketten van het OM van Noord-Nederland en van Amsterdam om eventuele bezwaren uit te vragen tegen de voorgenomen uitzetting. Het OM heeft hem op 1 mei respectievelijk 2 mei 2023 laten weten daartegen geen bezwaar te hebben. Daarmee staat vast dat op 8 mei 2023 was voldaan aan de vereisten van paragraaf A3/6.3, aanhef en onder c, van de Vc 2000 en dat zicht op uitzetting dus niet ontbrak. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de staatssecretaris verder heeft aangevoerd te bespreken. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de bewaring onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 16 mei 2023 in zaak nr. NL23.12833;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023
873-1017