Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 2000 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Tussen Nederland en Zwitserland is op 8 december 2021 een claimakkoord tot stand gekomen. Verweerder heeft de overdrachtstermijn met 18 maanden verlengd omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder gemotiveerd dat de maatregel van bewaring nodig is, omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en er een concreet aanknopingspunt blijkt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening.
3. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer of overdracht;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Ter zitting heeft verweerder de zware gronden 3c en 3f en de lichte gronden 4a en 4e laten vallen.
5. Eiser heeft meerdere beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank overweegt dat deze gronden niet slagen. Zoals toegelicht ter zitting heeft de rechtbank voorafgaand aan de behandeling ter zitting de rechtsgeldigheid van de digitale handtekening onder de bewaringsmaatregel geverifieerd omdat dit rechtmatigheidsaspect ook ambtshalve dient te worden nagegaan. De rechtbank heeft eiser voorgehouden dat de maatregel rechtsgeldig is ondertekend en heeft toegelicht op welke wijze de rechtbank dit is nagegaan en heeft eiser in de gelegenheid gesteld dit ter zitting te controleren. Verweerder heeft voorts alle gronden die ter zitting zijn gehandhaafd aan de maatregel ten grondslag mogen leggen en heeft dit ook deugdelijk gemotiveerd in de maatregel. Eiser heeft geen documenten en/of verblijfspositie waarmee hij de binnengrenzen van Europa legaal kan overschrijden. Dat eiser hier te lande procedureel rechtmatig verblijf heeft als Dublinclaimant, betekent niet dat de inreis op zichzelf niet onrechtmatig is zoals bedoeld in zware grond 3a. Eiser heeft voorts niet betwist dat hij na verlaten van de HTL, waar hij van zijn recht op opvang gebruik kon maken, zich enige tijd niet aan een meldplicht heeft gehouden zodat de zware grond onder 3b ook terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Verweerder heeft ter zitting terecht gewezen op de omstandigheid dat zware grond 3i ook juist is omdat de bepaling in het Vreemdelingenbesluit is aangepast en niet alleen ziet op het niet willen voldoen aan een vertrekplicht die voortvloeit uit de Terugkeerrichtlijn. In Artikel 5.1b is inmiddels bepaald dat “er sprake is van een zware grond voor inbewaringstelling of voor het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel indien de vreemdeling: i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer
of aan zijn verplichting tot vertrek naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;(…)”.Nadat de asielaanvraag van eiser in 2022 is afgewezen diende eiser naar Zwitserland terug te keren. Eiser heeft verklaard dat hij dit niet heeft gedaan maar naar Duitsland is vertrokken en vervolgens weer is teruggekeerd naar Nederland. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel gedurende welk gehoor dit alles met eiser is besproken, expliciet aangegeven dat hij niet wil meewerken aan een overdracht aan Zwitserland. Zware grond 3l is daarmee ook feitelijk juist en kan aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. De twee gehandhaafde lichte gronden kunnen op grond van vaste jurisprudentie aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier thans anders over te oordelen. De beroepsgrond die betrekking heeft op de zware en lichte gronden slaagt niet.
6. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder door in het bewaringsgehoor veel vragen te stellen genoegzaam heeft onderzocht of volstaan kon of moest worden met de oplegging van een lichter middel. De stelling van eiser dat aan hem in het begin van het gehoor niet is gezegd dat hij persoonlijke omstandigheden naar voren kan brengen en dit de maatregel onrechtmatig maakt, volgt de rechtbank niet. Uit de 26 vragen die aan eiser zijn gesteld blijkt dat verweerder zich heeft vergewist van alle persoonlijke omstandigheden die relevant zijn om te kunnen beslissen of een lichter middel kan en moet worden opgelegd. Deze vragen hebben onder meer betrekking op de vraag of eiser identiteitspapieren, een verblijfsrecht in een andere lidstaat, familieleden, een partner of kinderen in Nederland, werk en financiële middelen heeft. Tevens is aan eiser gevraagd of eiser een vast adres in Nederland heeft, hoe zijn gezondheid is, hij thans een (al dan niet medicamenteuze) medische behandeling ondergaat en of eiser, tot slot, bereid is om mee te werken aan een overdracht aan Zwitserland. In de maatregel is ook voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom de maatregel is opgelegd en niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel.
7. De gronden slagen niet. De rechtbank acht de maatregel desondanks van aanvang af tot de opheffing onrechtmatig en overweegt daartoe als volgt.
8. In het dossier bevindt zich een M105-A opgemaakt op 25 april 2023, waarin is vermeld dat eiser is overgenomen na een strafrechtelijke heenzending. Deze ophouding is niet gevolgd door een inbewaringstelling omdat eiser na 1 uur en 50 minuten te zijn opgehouden in vrijheid is gesteld.
9. In het dossier bevindt zich ook een M105-A opgemaakt op 27 april 2023, welke ophouding is gevolgd door de maatregel van inbewaringstelling die thans ter toetsing voorligt. Ook deze ophouding is aansluitend op een strafrechtelijke heenzending gevolgd. Uit het dossier blijkt dat eiser op 26 april 2023 is aangehouden voor -kort gezegd- het plegen van een fietsendiefstal in vereniging waarbij eiser en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft.
Verweerder heeft het gehele strafrechtelijke dossier van 95 pagina’s aan het bewaringsdossier toegevoegd. Dit procesdossier is samengesteld op 27 april 2023 en op 1 mei 2023 aan het bewaringsdossier toegevoegd. Het dossier bevat een dagvaarding van eiser in verband met de verdenking van de gekwalificeerde fietsendiefstal op 26 april 2023 om te verschijnen voor de politierechter in Amsterdam op 15 juni 2023. Verweerder is bij de overname van eiser uit de strafrechtketen op 27 april 2023 op de hoogte van de omstandigheid dat eiser is gedagvaard terzake een misdrijf. Verweerder is ook op de hoogte van de omstandigheid dat eiser op 25 april 2023 ook is overgenomen uit het strafrecht.
De rechtbank stelt vast dat er geen uittreksel uit de justitiële documentatie is toegevoegd aan het dossier en ook geen uittreksel is toegevoegd aan het strafrechtelijke dossier dat integraal is toegevoegd aan het bewaringsdossier. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat in zijn dossier wel een uittreksel uit de justitiële documentatie is toegevoegd. De rechtbank heeft verweerder verzocht voor te lezen op welke datum dit uittreksel is uitgedraaid en of er meerdere gegevens op zijn vermeld dan de openstaande zaak waar eiser zich op 15 juni 2023 bij de politierechter voor moet verantwoorden. Verweerder heeft aangegeven dat het uittreksel uit de justitiële documentatie is gedateerd op 1 mei 2023 en er één andere openstaande zaak is, te weten de verdenking van het plegen van een winkeldiefstal in Ter Apel in december 2022. Verweerder heeft voorts toegelicht dat eiser ook in verband met deze verdenking is gedagvaard.
10. De rechtbank overweegt dat eiser op 27 april 2023 in bewaring is gesteld nadat eiser is overgenomen uit het strafrecht en verweerder op dat moment weet dat eiser is gedagvaard omdat hij wordt verdacht van een misdrijf gepleegd op 26 april 2023. Dat betekent dat verweerder voorafgaand aan oplegging van de maatregel het Openbaar Ministerie had moeten vragen of er bezwaar bestond tegen een mogelijke overdracht van eiser aan Zwitserland. Eiser is immers in bewaring gesteld ter fine van overdracht aan Zwitserland en een bezwaar van het Openbaar Ministerie staat absoluut in de weg aan die overdracht. De rechtbank verwijst voor de motivering van het moment waarop verweerder zich moet vergewissen van mogelijk openstaande straffen en maatregelen op strafrechtelijke gronden die nog moeten worden geëxecuteerd en van omstandigheden waaruit volgt dat het Openbaar Ministerie om toestemming voor de uitzetting/overdracht moet worden gevraagd naar de uitspraken van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 1 mei 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6208 en ECLI:NL:RBDHA:2023:6208) en 15 mei 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6946). 11. Uit het dossier blijkt dat de parketten van het Openbaar Ministerie van Amsterdam en Noord-Nederland in één zelfde e-mail op 1 mei 2023 om 09:41 uur zijn gevraagd of bezwaar staat tegen een mogelijke uitzetting. Namens het arrondissementsparket Noord-Nederland is reeds 26 minuten later, op 1 mei 2023 om 10:07,
uitdrukkelijk bevestigddat er geen bezwaar bestaat tegen uitzetting. Namens het arrondissementsparket Amsterdam is op 2 mei 2023, om 10:05
uitdrukkelijk bevestigddat er geen bezwaar bestaat tegen de uitzetting.
De rechtbank stelt vast dat beide parketten
uitdrukkelijk en relatief spoedignadat hierom is verzocht, hebben beslist dat geen bezwaar tegen de uitzetting/overdracht bestaat. De rechtbank merkt op dat het zorgvuldig is dat beide parketten uitdrukkelijk aan verweerder bevestigen dat er geen bezwaar is en dat het zorgvuldig is dat verweerder bij zijn verzoek niet heeft aangegeven dat “
als er binnen drie werkdagen geen reactie wordt ontvangen er van uit wordt gegaan dat er geen bezwaar is”. De rechtbank overweegt echter, onder verwijzing naar eerder genoemde uitspraken van deze zittingsplaats, dat deze toestemming had moeten worden gevraagd en zo mogelijk had moeten worden verkregen voorafgaand aan oplegging van de maatregel omdat verweerder bij de overname van eiser wéét dat eiser is gedagvaard en dus tenminste vanwege deze dagvaarding contact moet worden opgenomen met het Openbaar Ministerie. Verweerder is ook bekend met de eerdere overname uit het strafrecht. Verweerder had dus op 27 april 2023 na de overname en
voorafgaand aan oplegging van de maatregeleen uittreksel uit de justitiële documentatie moeten opvragen en raadplegen om zich er van te vergewissen of er nog strafrechtelijke executie-beletselen waren die mogelijk aan oplegging van de maatregel in de weg stonden en
voorafgaand aan oplegging van de maatregelhet Openbaar Ministerie moeten vragen of er bezwaar bestond tegen de overdracht van eiser gelet op de dagvaarding(en) terzake de verdenking van een misdrijf/misdrijven.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat deze eis niet wettelijk is vastgelegd. De rechtbank overweegt dat verweerder op dit punt gelijk heeft. Verweerder dient echter te allen tijde zorgvuldig te handelen en deze, wel wettelijk vastgelegde eis, geldt temeer indien verweerder een besluit voorbereidt dat tot doel heeft de vrijheid van een individu te ontnemen of te beperken. Dit betekent dat verweerder zich moet vergewissen van uitzettingsbeletselen die reeds ten tijde van het nemen van het besluit bekend kunnen zijn.
12. Het eerst in bewaring stellen en pas als een concrete datum van uitzetting of overdracht bekend is nagaan of een dergelijk beletsel aan de orde is, miskent de aard en ernst van de inbreuk op het recht op vrijheid. De bewaringsmaatregel kan uitsluitend bij wijze van ultimum remedium worden opgelegd en dient, in dit geval, om de overdracht van eiser aan Zwitserland te bewerkstelligen. Indien deze overdracht niet kan plaatsvinden omdat het Openbaar Ministerie hiertegen bezwaar heeft, kan de maatregel dus nooit tot effectuering van het overdrachtsbesluit leiden en is oplegging van de maatregel onrechtmatig. Dit vereist dat voorafgaand aan de vrijheidsontneming op vreemdelingrechtelijke gronden wordt nagegaan of de maatregel ook daadwerkelijk tot overdracht kan leiden. Dat in de Vc een andere werkwijze is neergelegd is de rechtbank bekend, maar de Vc is op dit onderdeel niet verenigbaar met de uitgangspunten van de vreemdelingenbewaring. De rechtbank is ook bekend met de vaste Afdelingsjurisprudentie maar volgt deze jurisprudentie, onder verwijzing naar de eerder genoemde uitspraken van deze zittingsplaats van 1 mei 2023 niet.
De rechtbank merkt tot slot op dat de omstandigheid dat beide arrondissementsparketten uiteindelijk hebben aangegeven geen bezwaar tegen de overdracht te hebben, niet afdoet aan de vaststelling van de rechtbank dat de maatregel onzorgvuldig is voorbereid en daardoor onrechtmatig is opgelegd. Er is in een situatie als aan de orde dan ook geen ruimte voor een belangenafweging of mogelijkheid om de rechtsgevolgen in stand te laten.
13. De rechtbank zal gelet op de ambtshalve vaststelling dat de maatregel onrechtmatig is opgelegd en tot aan de opheffing onrechtmatig heeft voortgeduurd, het beroep gegrond verklaren. De maatregel is reeds opgeheven, zodat de rechtbank de opheffing van de maatregel niet hoeft te bevelen en de invrijheidstelling van eiser niet hoeft te gelasten. Eiser maakt wel aanspraak op schadevergoeding. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om aan eiser een schadevergoeding te voldoen en daarbij de standaardmatig toegekende bedragen als uitgangspunt nemen. Eiser is op de dag van de inbewaringstelling uitgeplaatst naar het DTC en is tot aan de overdracht aan Zwitserland op 11 mei 2023 15 dagen in bewaring gesteld op grond van een onrechtmatig opgelegde maatregel. Eiser zal daarom in aanmerking worden gebracht voor een bedrag van € 1.500,- aan schadevergoeding.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.