ECLI:NL:RVS:2023:454
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd op 30 juni 2022 ingewilligd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar zonder vaststelling van een bestuurlijke dwangsom. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 19 augustus 2022 niet-ontvankelijk. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A.A.W.A. Vissers, heeft vervolgens een verzetschrift ingediend, dat door de rechtbank als hogerberoepschrift is doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De Afdeling heeft op 3 februari 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 30 november 2022. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 februari 2023.