ECLI:NL:RVS:2023:462

Raad van State

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
202104048/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van drie vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen werden op 14 november 2019 afgewezen, waarna de vreemdelingen en hun referent bezwaar maakten. De staatssecretaris verklaarde de bezwaren op 19 november 2020 ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, verklaarde op 27 mei 2021 het beroep van de vreemdelingen en referent ongegrond. De vreemdelingen en referent, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 3 februari 2023 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat er geen 'hechte persoonlijke banden' bestaan tussen de vreemdelingen en hun referent. De Afdeling verwijst naar eerdere uitspraken waarin is benadrukt dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM een belangenafweging moet maken, wat in dit geval niet is gebeurd. De grieven van de vreemdelingen slagen, en het hoger beroep wordt gegrond verklaard.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de besluiten van 19 november 2020. De staatssecretaris wordt opgedragen om binnen twaalf weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de vreemdelingen en referent.

Uitspraak

202104048/1/V1.
Datum uitspraak: 3 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling 1] en [de vreemdeling 2], [de vreemdeling 3] (hierna samen: de vreemdelingen) en [referent]
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 27 mei 2021 in zaak nr. 20/7290 in het geding tussen:
de vreemdelingen en referent
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 14 november 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluiten van 19 november 2020 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen en referent gemaakte bezwaren alsnog ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen en referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen en referent, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       In de grieven klagen de vreemdelingen terecht over het oordeel van de rechtbank dat hun beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt. De rechtbank heeft dat oordeel namelijk gebaseerd op haar overweging dat geen ‘hechte persoonlijke banden’ bestaan tussen de vreemdelingen en hun gestelde pleeg- of adoptiemoeder, referent. De rechtbank en de staatssecretaris kunnen echter niet meer volstaan met deze vaststelling. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006, onder 9.3.1, en 23 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3935, onder 1. In die uitspraken heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij een beroep op artikel 8 van het EVRM altijd een alle relevante feiten en omstandigheden omvattende belangenafweging moet verrichten. Deze belangenafweging heeft de staatssecretaris niet verricht. De grieven slagen alleen al daarom.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover die uitspraak gaat over de besluiten van 19 november 2020. Het is niet nodig wat de vreemdelingen en referent verder hebben aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en de besluiten van 19 november 2020 worden vernietigd. De staatssecretaris moet binnen twaalf weken nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren nemen. Daarbij moet de staatssecretaris uitgaan van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen. Met inachtneming van die feiten en omstandigheden moet de staatssecretaris opnieuw een standpunt innemen over de vraag of tussen betrokkenen hechte persoonlijke banden bestaan en moet hij de vereiste belangenafweging verrichten. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 27 mei 2021 in zaak nr. 20/7290, voor zover zij het beroep tegen de besluiten van 19 november 2020 ongegrond heeft verklaard;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt de besluiten van 19 november 2020, V-[…], V-[…] en V-[…];
V.      draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten op bezwaar te nemen en deze op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen en referent in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdelingen en referent het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 448,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2023
958