ECLI:NL:RVS:2023:464
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, hierna referent genoemd, die samen met haar minderjarige kinderen een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf had ingediend. Deze aanvraag werd op 6 november 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De referent maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 17 mei 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 december 2021 het beroep van de referent tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de referent, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D.W. Beemers, hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 6 februari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden.
De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond is. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.