ECLI:NL:RVS:2023:471
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
Op 7 februari 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 22 augustus 2018 was afgewezen. De vreemdelingen maakten bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 24 juli 2019, dat later werd aangevuld op 7 april 2020. De rechtbank Den Haag verklaarde op 24 februari 2022 het beroep van de vreemdelingen tegen deze beslissing ook ongegrond.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. T. Neijzen, hebben vervolgens hoger beroep ingesteld. De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Raad van State verwijst naar een eerdere uitspraak van 26 januari 2022, waarin dezelfde rechtsvraag al was beantwoord.
Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 februari 2023.