202207218/1/V1.
Datum uitspraak: 8 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 19 december 2022 in zaak nr. NL22.23295 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 19 december 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken een eerste gehoor af te nemen en uiterlijk op 21 maart 2023 een besluit op de aanvraag bekend te maken en bepaald dat de staatssecretaris aan de vreemdeling een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Krikke, advocaat te Bussum, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 6 januari 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag alsnog ingewilligd.
De vreemdeling heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De staatssecretaris heeft de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd. Bij brief van 13 januari 2023 heeft de vreemdeling desgevraagd meegedeeld dat hij zijn hoger beroep handhaaft. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank de staatssecretaris namelijk ten onrechte in totaal zestien weken de tijd gegeven om een besluit te nemen.
1.1. Met de inwilliging van zijn aanvraag heeft de vreemdeling bereikt wat hij met zijn hoger beroep beoogt. Dat geldt temeer omdat de staatssecretaris het besluit al binnen drie weken, en dus ook ruim binnen de door de vreemdeling in beroep verzochte termijn van acht weken, heeft genomen. De vreemdeling heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.
1.2. De Afdeling ziet daarentegen wel aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. Gelet op wat de Afdeling onder 1.1 heeft overwogen, heeft de staatssecretaris namelijk het door de vreemdeling gewenste besluit genomen. Dat betekent dat de staatssecretaris aan de vreemdeling is tegemoetgekomen. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1754, onder 4.1. 2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen de overweging van de rechtbank over de dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit, en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak als "licht" aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023
941