ECLI:NL:RVS:2023:525
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen en hun referent tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 maart 2021 hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 september 2018 de aanvragen afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 12 maart 2020, hebben de vreemdelingen en hun referent hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 februari 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank in stand is gelaten. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 26 januari 2022, waarin het beoordelingskader in nareiszaken en de beschikbaarheid van Eritrese documenten werd besproken.
De beslissing van de Raad van State houdt in dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.