ECLI:NL:RVS:2023:525

Raad van State

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
202102701/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen en hun referent tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 26 maart 2021 hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 september 2018 de aanvragen afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 12 maart 2020, hebben de vreemdelingen en hun referent hoger beroep ingesteld, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 februari 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank in stand is gelaten. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 26 januari 2022, waarin het beoordelingskader in nareiszaken en de beschikbaarheid van Eritrese documenten werd besproken.

De beslissing van de Raad van State houdt in dat de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.

Uitspraak

202102701/1/V1.
Datum uitspraak: 9 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2] (hierna: de vreemdelingen) en [referent]
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 26 maart 2021 in zaak nr. 20/2851 in het geding tussen:
de vreemdelingen en referent
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2018 heeft de staatssecretaris aanvragen om de vreemdelingen een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 12 maart 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen en referent gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen en referent ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen en referent, vertegenwoordigd door mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245, onder 2 tot en met 2.3 en 3 tot en met 3.3, over het beoordelingskader in nareiszaken en de beschikbaarheid van Eritrese documenten). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Beerse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023
382-988