202201946/1/A3
Datum uitspraak: 15 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Gouda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 februari 2022 in zaak nr. 20/6515 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Gouda.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2020 heeft de burgemeester de sluiting voor een periode van 6 maanden gelast van de huurwoning van [appellant].
Bij besluit van 28 september 2020 heeft de burgermeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgermeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 december 2022, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.L. van den Dool, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] huurde sinds [datum] 2017 een woning aan de [locatie] te Gouda. Na meldingen van overlast door omwonenden heeft de politie verschillende keren de woning van [appellant] gecontroleerd. Hierbij zijn verschillende keren gebruikershoeveelheden harddrugs aangetroffen en attributen die gebruikt worden voor drugsgebruik en -handel. Verder zijn verschillende personen met (drugs)antecedenten in de woning aangetroffen. [appellant] zelf heeft verschillende strafrechtelijke antecedenten, waaronder op het gebied van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie.
2. Vanwege aanhoudende klachten over overlast en het mogelijk dealen van (hard)drugs heeft de politie op 19 februari 2020 langere tijd zicht gehouden op de toegangsdeur van het portiek dat toegang geeft tot de woning van [appellant]. Daarbij werd onder meer waargenomen dat een man vanuit het portiek drugs verkocht aan de bestuurder van een auto. Verder verklaarde een bij de politie bekende drugsverslaafde dat hij bij [appellant] was geweest en dat hij "twee keer wit" had gekregen. Bij binnentreden van de woning werd de persoon die de drugs had verkocht aangetroffen. Daarnaast was in de woning een handelshoeveelheid cocaïne en heroïne aanwezig en ook plastic verzamelzakken, een doos met lege gripszakjes, twee elektronische weegschalen en een bijl.
3. Deze bevindingen waren voor de burgermeester aanleiding om met toepassing van de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet gemeente Gouda (hierna: de Beleidsregels) de sluiting van de woning van [appellant] voor een periode van 6 maanden te bevelen op grond van artikel 13b Opiumwet. Het tegen de sluiting gerichte bezwaar en het beroep zijn ongegrond verklaard.
Gronden van het hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester onzorgvuldig heeft gehandeld door zijn curator - zijn zus - te laat te betrekken bij de contacten met hem. Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk mocht achten. De burgemeester had kunnen volstaan met een lichter middel, zoals een officiële waarschuwing of een voorwaardelijke sluiting van de woning. Volgens [appellant] is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van drugshandel vanuit zijn woning. Daarbij heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte overwogen dat de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat een sluiting van de woning voor de duur van 6 maanden evenredig is. Door zijn verslavingsproblematiek was hij niet in staat de gevolgen van zijn handelen te overzien. Hij staat onder curatele en is daarom volledig handelingsonbekwaam. Ook is hem geen alternatieve huisvesting geboden. Door de sluiting van zijn woning verloor hij een rustige plek waar zijn verslaving beheersbaar is, is hij dakloos geworden en liep hij tuberculose op, waarvoor hij in oktober 2021 werd opgenomen in het ziekenhuis. Zijn huurcontract is ondertussen ontbonden.
Beoordeling van het hoger beroep
5. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6, 9, 11 en 12 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Aanvullend hierop wordt nog als volgt overwogen.
6. Gelet op de in de woning van [appellant] aangetroffen hoeveelheid harddrugs en aan drugshandel te relateren attributen en de overige omstandigheden, welke verder ook niet in geschil zijn, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de sluiting van de woning noodzakelijk was om de woning aan het drugscircuit te onttrekken en de orde rondom de woning te herstellen. Op de zitting heeft de gemachtigde van [appellant] de noodzaak van de getroffen maatregel ook niet langer betwist, maar aangevoerd dat de sluiting van de woning niet evenredig was.
7. Uit de stukken blijkt dat aan [appellant] meerdere mogelijkheden zijn aangeboden voor vervangende huisvesting. Zowel het Leger des Heils als de maatschappelijke opvang hadden voor hem een verblijfplaats beschikbaar waar hij terecht had gekund om te voorkomen dat hij dakloos werd. Anders dan [appellant] stelt, is niet gebleken dat deze instellingen hem geen opvangplaats konden bieden. Zoals ook op de zitting nader is toegelicht, heeft hij er steeds zelf voor gekozen geen gebruik te maken van de hem geboden opvangmogelijkheden. Tegen die achtergrond heeft de burgemeester, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, zich voldoende ingespannen om opvang voor [appellant] te regelen. Dat de sluiting van de woning ook tot beëindiging van het huurcontract van [appellant] zou leiden, betekent daarom ook nog niet dat de burgemeester van de sluiting had moeten afzien.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2023
373-1032