ECLI:NL:RVS:2023:63

Raad van State

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
202202675/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inreisverbod opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, die op 8 april 2022 het beroep van de vreemdeling tegen een inreisverbod ongegrond verklaarde. De vreemdeling, met de Dominicaanse nationaliteit en verblijfsrecht in Spanje, was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 september 2021 opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en kreeg een inreisverbod voor de duur van tien jaar opgelegd. De staatssecretaris had een overlegprocedure met Spanje opgestart, maar de Spaanse autoriteiten hadden tot het moment van de uitspraak van de rechtbank niet gereageerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De rechtbank had het inreisverbod ten onrechte in stand gelaten, omdat de Spaanse autoriteiten niet binnen een redelijke termijn hadden gereageerd op de overlegprocedure. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaarde. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.511,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De beslissing van de Raad van State benadrukt het belang van een tijdige reactie van de betrokken autoriteiten in het kader van een overlegprocedure en de bescherming van de rechten van de vreemdeling. De uitspraak is een belangrijke ontwikkeling in het vreemdelingenrecht, waarbij de rechtsbescherming van vreemdelingen voorop staat.

Uitspraak

202202675/1/V3.
Datum uitspraak: 10 januari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 april 2022 in zaak nr. 21/5504 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 september 2021 heeft de staatssecretaris de vreemdeling opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten en een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd.
Bij uitspraak van 6 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de Dominicaanse nationaliteit en een verblijfsrecht in Spanje. Omdat hij een actueel, daadwerkelijk en ernstig gevaar voor de openbare orde vormt, heeft de staatssecretaris een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van tien jaar uitgevaardigd. Op 7 september 2021 heeft de staatssecretaris een overlegprocedure met Spanje opgestart. De Spaanse autoriteiten hebben tot op het moment waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan niet in de overlegprocedure gereageerd.
2.       Wat de vreemdeling in de grieven 1 en 2 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       In grief 3 klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod ten onrechte in stand heeft gelaten, omdat  de Spaanse autoriteiten niet hebben gereageerd in de overlegprocedure en een redelijke termijn daarvoor is verstreken. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 14 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3581, onder 8-11.5.
De grief slaagt
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen het inreisverbod ongegrond is verklaard en wordt voor het overige bevestigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 7 september 2021 wordt vernietigd voor zover dat ziet op het inreisverbod. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 april 2022 in zaak nr. 21/5504, voor zover daarbij het beroep tegen het inreisverbod ongegrond is verklaard;
III.      bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
IV.     verklaart het beroep gericht tegen het inreisverbod gegrond;
V.      vernietigt het besluit van 7 september 2021, V-[...], voor zover de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid daarbij een inreisverbod heeft uitgevaardigd;
VI.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
47