ECLI:NL:RVS:2023:68
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Sevenster
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vreemdelingen, mede voor hun minderjarige kind, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 december 2021. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 13 augustus 2019 zijn afgewezen. De staatssecretaris verklaarde de bezwaren van de vreemdelingen tegen deze afwijzing op 4 oktober 2020 ongegrond. De rechtbank oordeelde in haar uitspraak dat het beroep van de vreemdelingen ongegrond was, waarop zij in hoger beroep gingen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 12 januari 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, was eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 26 januari 2022.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De beslissing werd vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.