202202390/1/V6.
Datum uitspraak: 22 februari 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], mede voor zijn minderjarige kinderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 28 februari 2022 in zaak nr. 21/4635 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van [appellant] om naturalisatie (hierna: het verzoek) van hemzelf en om medenaturalisatie van zijn twee minderjarige kinderen afgewezen.
Bij besluit van 30 september 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2023, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H. el Hajoui, is verschenen.
Overwegingen
1. [appellant] heeft de Syrische nationaliteit. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat er een ernstig vermoeden bestaat dat [appellant] een gevaar vormt voor de openbare orde. De reden hiervoor is dat de politierechter [appellant] bij vonnis van 2 april 2021 heeft veroordeeld tot één week gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en 30 uur taakstraf, subsidiair 15 dagen hechtenis, wegens mishandeling. Zowel het Openbaar Ministerie als [appellant] hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Hierdoor bestaat er volgens de staatssecretaris nog steeds een serieuze verdenking dat [appellant] een misdrijf heeft gepleegd waarop een sanctie kan volgen. Er bestaan volgens de staatssecretaris geen bijzondere omstandigheden die reden geven tot afwijking van het openbare-ordebeleid. De rechtbank is de staatssecretaris hierin gevolgd.
2. [appellant] heeft in hoger beroep een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 september 2022 overgelegd. Het gerechtshof heeft [appellant] in hoger beroep vrijgesproken van mishandeling.
3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden bestaan voor inwilliging van het verzoek. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het beleid neergelegd in de Handleiding RWN (hierna: de Handleiding) als uitgangspunt dient bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde. De Afdeling wijst op de uitspraak van 11 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1358, onder 4.1. Uit die uitspraak volgt verder dat de staatssecretaris er bij de toepassing van het beleid ter invulling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN rekening mee moet houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat van zulke omstandigheden geen sprake is. Gelet op het beleid in de Handleiding voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN in paragraaf 1, onder 3, sub d, en paragraaf 4, is voor het aannemen van een serieuze verdenking van het plegen van een misdrijf niet noodzakelijk dat de sanctie onherroepelijk is geworden op het moment van indiening van het verzoek of de beoordeling daarvan. Er is sprake van een serieuze verdenking zo lang de strafzaak niet onherroepelijk is afgedaan, omdat de desbetreffende vreemdeling nog kan worden veroordeeld tot een andere straf. Het betoog van [appellant] dat de politierechter hem heeft veroordeeld tot een zeer korte voorwaardelijke gevangenisstraf en een korte taakstraf en hij daarom geen ernstig gevaar vormt voor de openbare orde, treft gelet op het voorgaande geen doel. [appellant] betoogt in dit verband tevergeefs dat de afwijzingsgrond van het verzoek is vervallen, omdat het gerechtshof hem heeft vrijgesproken van mishandeling. Dat het gerechtshof hem heeft vrijgesproken vormt geen bijzondere omstandigheid die tot afwijking van het beleid noopt, omdat dit onverlet laat dat ten tijde van de indiening van het verzoek en het besluit van 30 september 2021 een serieuze verdenking bestond dat [appellant] een misdrijf had gepleegd waarop nog een sanctie kon volgen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:609, onder 2.2). Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatssecretaris de negatieve gevolgen van de afwijzing van het verzoek voor de kinderen van [appellant] kenbaar bij het besluit van 30 september 2021 heeft betrokken en heeft gemotiveerd waarom daarin geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen voor afwijking van het openbare-ordebeleid.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat op voorhand twijfel bestond dat de bezwaren tot een ander besluit konden leiden en de staatssecretaris hem daarom had moeten horen in bezwaar. Zoals de Afdeling heeft overwogen bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 5, is het uitgangspunt dat een vreemdeling wordt gehoord in bezwaar en moet de staatssecretaris terughoudend omgaan met uitzonderingen op zijn hoorplicht. De staatssecretaris heeft zich in het primaire besluit van 2 juni 2021 op het standpunt gesteld dat er een serieuze verdenking bestaat dat [appellant] een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Verder heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden bestaan die aanleiding geven tot de conclusie dat er ten aanzien van [appellant] geen ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde in de zin van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. In de bezwaargronden heeft [appellant] onder meer aangevoerd dat het vonnis van de politierechter nog niet onherroepelijk is.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaargronden niet tot een ander besluit kunnen leiden. Immers, ten tijde van de indiening van het verzoek en het besluit van 30 september 2021 bestond een serieuze verdenking dat [appellant] een misdrijf had gepleegd waarop nog een sanctie kon volgen. Zoals de Afdeling onder 3 heeft overwogen, maakt de omstandigheid dat het vonnis van de politierechter nog niet onherroepelijk was dit niet anders.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023
488-954.