202202598/1/A2.
Datum uitspraak: 8 maart 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Veenendaal,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2022 in zaak nr. 21/2412 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal.
Procesverloop
Bij besluit van 15 april 2021 heeft het college een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.
Bij uitspraak van 28 februari 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard te beslissen op het door [appellant] daartegen ingestelde beroep. De rechtbank heeft dit beroep mede aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding, zoals bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), en dit verzoek afgewezen. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 21 december 2022. [appellant], bijgestaan door mr. A. Bakker, rechtsbijstandverlener te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door R.W. Bekker, hebben via videoverbinding deelgenomen aan de zitting.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. Bij uitspraak van 29 november 2019 heeft dezelfde rechtbank eerder geoordeeld dat de heffingsambtenaar van de gemeente Veenendaal bij beschikking van 28 februari 2018 de waarde van de woning van [appellant] op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-waarde) ten onrechte heeft vastgesteld op basis van het aankoopbedrag. Op het moment dat [appellant] de woning kocht, bevond de inlaat van het ventilatiesysteem zich op een plek die het mogelijk maakte dat houtrook van de houtkachel van de buren bij bepaalde weersomstandigheden in de woning van [appellant] werd gezogen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [appellant] voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een verborgen gebrek van de woning, waardoor de aankoopprijs niet de waarde in het economisch verkeer weerspiegelt. Vervolgens heeft de rechtbank de uitspraak van 23 april 2018 (hierna: de WOZ-beschikking) op het bezwaar tegen de beschikking van 28 februari 2018 vernietigd en zelf de WOZ-waarde vastgesteld op een bedrag gebaseerd op de aankoopprijs verminderd met € 16.000,00, zijnde de kosten die [appellant] heeft gemaakt om houtrookoverlast in zijn woning te beperken.
3. [appellant] heeft het college verzocht om vergoeding van de schade die hij heeft geleden in verband met de WOZ-beschikking en het volgens hem daarmee samenhangende onrechtmatige handelen van de overheid door het toelaten van hout stoken. Het college heeft het verzoek om schadevergoeding bij het besluit van 15 april 2021 afgewezen. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Aangevallen uitspraak
4. De rechtbank heeft overwogen dat het besluit van het college van 15 april 2021, een besluit is zoals bedoeld in artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb, waartegen geen beroep openstaat bij de bestuursrechter. Zij heeft zich daarom onbevoegd verklaard te beslissen op het beroep tegen dat besluit.
In het kader van definitieve geschilbeslechting heeft de rechtbank het beroepschrift ook aangemerkt als een verzoekschrift, als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb. Zij heeft zich bevoegd geacht om te oordelen over het verzoek van [appellant] op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb om het college te veroordelen tot vergoeding die hij lijdt of zal lijden als gevolg van de onrechtmatige WOZ-beschikking. Maar de rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat er geen causaal verband bestaat tussen deze WOZ-beschikking en de gestelde schade. Zij heeft daarom het verzoek afgewezen.
De rechtbank heeft in haar uitspraak vermeld dat hiertegen hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling.
Hoger beroep
5. [appellant] heeft hoger beroep ingesteld bij de Afdeling. Hij betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de schade moet vergoeden die hij heeft geleden.
Bevoegdheid Afdeling
6. De Afdeling moet eerst beoordelen of zij bevoegd is kennis te nemen van het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
6.1. In artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
6.2. Gelet op de artikelen 8:104, eerste lid, aanhef en onder c, en 8:105, tweede lid, van de Awb, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb bij de hogerberoepsrechter die bevoegd is of zou zijn om te oordelen over een uitspraak van de rechtbank over het schadeveroorzakende besluit.
6.3. In artikel 12 van Bijlage 2 (Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak) bij de Awb is bepaald dat bij het gerechtshof hoger beroep kan worden ingesteld tegen uitspraken die gaan over besluiten die op grond van onder meer artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn genomen. Het eerste lid van dit laatstgenoemde artikel is, gelet op artikel 30, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken, van overeenkomstige toepassing op de WOZ-beschikking.
6.4. Op de zitting heeft [appellant] bevestigd dat hij in zijn verzoek om schadevergoeding de onrechtmatige WOZ-beschikking als schadeoorzaak heeft gesteld. Een ander onrechtmatig besluit, op grond waarvan de Afdeling, gelet op artikel 8:88, eerste lid, sub a of b, van de Awb, bevoegd zou zijn om over zijn schadeverzoek te oordelen, heeft hij niet gesteld in zijn verzoek om schadevergoeding. Evenmin is aangevoerd dat de Afdeling hier een bevoegdheid kan ontlenen aan artikel 8:88, eerste lid, onder c, van de Awb. Gelet op het voorgaande en gelet op artikel 8:105, eerste lid, van de Awb, is niet de Afdeling maar de belastingrechter bij het gerechtshof bevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2442, r.o. 5.1.4). Voor zover de gestelde schadeoorzaak in het verzoek om schadevergoeding is gelegen in onrechtmatig feitelijk handelen, is de Afdeling ook niet bevoegd. 6.5. De Afdeling zal, gelet op de artikelen 6:15, eerste lid, en 6:24 van de Awb, het hogerberoepschrift van [appellant] doorzenden aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Slotsom
7. De Afdeling is onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep.
8. Redelijke toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb brengt met zich dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetaalt. Hierbij neemt de Afdeling in het bijzonder in aanmerking dat in de aangevallen uitspraak is vermeld dat daartegen hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2022 in zaak nr. 21/2412;
II. bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 voor het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.K. van de Riet, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Riet
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2023
735-994
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:4
1. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
[…]
f. inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen.
[…]
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
[…]
Artikel 8:90
1. Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
2. Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
Artikel 8:104
1. Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen:
[…]
c. een uitspraak van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid.
[…]
Artikel 8:105
1. Het hoger beroep wordt ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
2. Het hoger beroep, als bedoeld in artikel 8:104, eerste lid, aanhef en onder c, wordt ingesteld bij de hogerberoepsrechter die ingevolge het eerste lid bevoegd is of zou zijn te oordelen over een uitspraak van de rechtbank omtrent het schadeveroorzakende besluit.
Artikel 8:114
1. Indien de hogerberoepsrechter de uitspraak van de rechtbank geheel of gedeeltelijk vernietigt, houdt de uitspraak tevens in dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift het door hem betaalde griffierecht vergoedt, tenzij de hogerberoepsrechter bepaalt dat het griffierecht door de griffier aan de indiener wordt terugbetaald.
2. In andere gevallen kan de uitspraak inhouden dat het bestuursorgaan of de griffier het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Bijlage 2, artikel 12
Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit, genomen op grond van een in dit artikel genoemd voorschrift of anderszins in dit artikel omschreven, kan hoger beroep worden ingesteld bij een gerechtshof.
[…]
Algemene wet inzake rijksbelastingen: artikel 26
[…]
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 26
1. In afwijking van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het betreft:
a. een belastingaanslag, daaronder begrepen de in artikel 15 voorgeschreven verrekening, of
b. een voor bezwaar vatbare beschikking.
[…]
Wet waardering onroerende zaken
Artikel 30
1. Met betrekking tot de waardebepaling en de waardevaststelling ingevolge de hoofdstukken III en IV zijn de artikelen 1, derde lid, 5, eerste lid, tweede volzin, 22j tot en met 30, 47, 49 tot en met 51, 52a, 53a, 54 en 56 tot en met 60 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. […]