202306938/3/R1.
Datum uitspraak: 13 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te Leunen, gemeente Venray,
verzoekster,
en
de raad van de gemeente Venray,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Westsingel 1, Venray" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 maart 2024, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. B.A.G.T. Nuiten en mr. G.W. Rouwet, rechtsbijstandverleners te Tilburg, en de raad, vertegenwoordigd door ing. A.M. Dunlop, zijn verschenen. Verder is ter zitting West 1 Development B.V., vertegenwoordigd door mr. E.L.C. van der Looy, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan.
Het ontwerpplan is op 27 januari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat zowel in de bodemprocedure als in deze procedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
3. Het plan voorziet in de herontwikkeling van het perceel Westsingel 1 in Venray. Op deze locatie was voorheen een onderwijsinstelling gevestigd waarvan de gebouwen nu leegstaan. Het plan maakt het mogelijk om woningen in het plangebied te bouwen. Concreet bestaat de beoogde ontwikkeling uit de bouw van twee appartementencomplexen met in totaal 69 appartementen, 9 grondgebonden levensloopbestendige woningen en een zorgcomplex met 24 zorgappartementen. De initiatiefnemer is West 1 Development.
4. [verzoekster] exploiteert een varkenshouderij op het perceel [locatie] in Leunen op een afstand van ongeveer 600 m van het plangebied. Zij heeft toegelicht dat omwonenden in het verleden klachten bij het gemeentebestuur hebben ingediend over geuroverlast als gevolg van haar bedrijf. Daarbij gaat het onder meer om bewoners van nieuwe appartementen aan de Fransciscanerpoort in Venray. Als gevolg van die klachten heeft zij te maken met meer controlebezoeken van toezichthouders die de nodige kosten en stress met zich brengen. [verzoekster] vreest dat het plan tot een toename van klachten zal leiden en de continuïteit van haar bedrijfsvoering in gevaar komt, omdat in het plangebied geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft geur is verzekerd. Zij heeft daarom verzocht het plan te schorsen totdat in de hoofdzaak uitspraak is gedaan op haar beroep.
Spoedeisendheid
5. De voorzieningenrechter wijst erop dat West 1 Development al eind juli 2023 aanvragen voor omgevingsvergunningen heeft ingediend bij het gemeentebestuur en dat die aanvragen ook bekend zijn gemaakt. [verzoekster] had dus eerder haar verzoek om voorlopige voorziening kunnen indienen. Dat neemt niet weg dat er wel een spoedeisend belang gemoeid is met haar verzoek. Er zijn namelijk inmiddels omgevingsvergunningen verleend voor de bouwplannen van West 1 Development. Onder meer [verzoekster] heeft daartegen bezwaar gemaakt en het college heeft nog geen besluit op bezwaar genomen.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat hij niet verwacht dat het plan in de hoofdzaak geen stand zal houden naar aanleiding van het beroep van [verzoekster]. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad ervan mogen uitgaan dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van [verzoekster] niet in gevaar komt als gevolg van het plan. De voorzieningenrechter zal dit oordeel hierna motiveren.
6.1. In de eerste plaats is van belang dat [verzoekster] in haar bedrijfsvoering al rekening moet houden met bestaande woningen die op kortere afstand van haar bedrijf staan dan de nieuwe woningen. De voorzieningenrechter begrijpt dat controlebezoeken van toezichthouders tot stress bij [verzoekster] kunnen leiden, maar [verzoekster] heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat zij tot nu niet met een handhavingsbesluit is geconfronteerd naar aanleiding van klachten van omwonenden. Bovendien behoort een bedrijf rekening te houden met periodieke controles door toezichthouders.
6.2. In de tweede plaats is van belang dat de raad deugdelijk heeft gemotiveerd dat in het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft geur is verzekerd. De raad heeft de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) toegepast. Daarin wordt wat betreft geur een richtafstand van 200 m aanbevolen van varkenshouderijen tot een rustige woonwijk. Aan die richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
De raad heeft bovendien in aanvulling op de VNG-brochure voor het plan onderzoek laten verrichten naar de zogeheten voorgrondbelasting als gevolg van de varkenshouderij van [verzoekster]. In dat onderzoek is een voorgrondbelasting berekend van 1,6 tot 2,2 odour units per m3 in het plangebied. Deze voorgrondbelasting ligt ruim onder het maximale aantal van 6,5 odour units per m3 dat volgens het gemeentelijke beleid aanvaardbaar is voor de voorgrondbelasting. [verzoekster] heeft aangevoerd dat dit onderzoek niet is gebaseerd op de meest recente vergunning voor haar bedrijf. In de meest recente vergunning is uitgegaan van een andere luchtwasser die zij gebruikt, namelijk een biologische combi-luchtwasser in plaats van een chemische combi-luchtwasser. Dat heeft de raad ook erkend. De raad heeft daarom aanvullende berekeningen laten uitvoeren die volgens hem zijn verricht op basis van de meest recente vergunning. Die berekeningen leiden niet tot een andere conclusie over de aanvaardbaarheid van de voorgrondbelasting, omdat een iets lagere voorgrondbelasting is berekend dan in het eerdere onderzoek: 1,5 tot 2 odour units per m3.
[verzoekster] heeft aangevoerd dat in de aanvullende berekeningen is uitgegaan van een te hoog rendement van een combi-luchtwasser. In de praktijk leidt een combi-luchtwasser tot minder reductie van de geuremissie dan waarvan aanvankelijk werd uitgegaan. In de Regeling geurhinder en veehouderij (hierna: Rgv) waren daarom sinds 20 juli 2018 hogere geuremissiefactoren opgenomen voor combi-luchtwassers dan voorheen. In het eerdere onderzoek zijn echter de actuele geuremissiefactoren voor combi-luchtwassers gebruikt. Daarin staat namelijk op pagina 3 dat de geuremissie is omgerekend naar de geuremissiefactoren die waren opgenomen in de Rgv per 1 december 2022. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat ook in de aanvullende berekeningen gebruik is gemaakt van de actuele geuremissiefactoren voor combi-luchtwassers.
De raad heeft ook de achtergrondbelasting beoordeeld aan de hand van de gemeentelijke kaart "Achtergrondbelastingen Geurhinder" uit 2018 waarop de indicatieve achtergrondbelasting is weergegeven. Volgens die kaart is in het plangebied sprake van een redelijk goed woon- en leefklimaat. Ook volgens de meest recente kaart uit 2022 is dat het geval. Anders dan [verzoekster] stelt, is deze kaart inmiddels gepubliceerd en kan deze worden geraadpleegd via de kaartenviewer op de gemeentelijke website. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7369, onder 3.5-3.6 aanvaard dat de raad zich bij de beoordeling van de achtergrondbelasting baseerde op een kaart waarop de indicatieve achtergrondbelasting was weergegeven. De voorzieningenrechter verwacht niet dat de Afdeling in de hoofdzaak in deze procedure daar anders over zal oordelen. 7. Zoals hiervoor is overwogen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. De raad hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Ten Veen
voorzieningenrechter
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024
703