202001330/1/V2.
Datum uitspraak: 14 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 januari 2020 in zaak nr. 19/6811 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2018 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 13 augustus 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.K. Matpanözer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft de Turkse nationaliteit en heeft sinds 5 juni 2000 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en sinds 16 november 2005 een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De staatssecretaris heeft zijn verblijfsvergunning ingetrokken, omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde. Hij is namelijk veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor het plegen van meerdere misdrijven, waaronder het medeplegen van een voorbereidingshandeling voor het vervaardigen van harddrugs. De vreemdeling had op dat moment een verblijfsduur van zeventien jaar.
Aanscherping van de glijdende schaal bij zeventien jaar verblijf
2. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank heeft miskend dat de aanscherping van de glijdende schaal een verboden beperking in de zin van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 inhoudt. Daartoe betoogt hij dat de rechtbank had moeten toetsen of deze wijziging een aanscherping behelst ten opzichte van de op 1 december 1980 geldende norm. In zijn schriftelijke inlichting betoogt hij verder dat hij niet langer een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde of veiligheid vormt.
2.1. Sinds de glijdende schaal per 1 juli 2012 is gewijzigd, kan een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd bij een verblijfsduur van ten minste vijftien jaar worden beëindigd, indien een vreemdeling wegens ten minste drie misdrijven onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf met onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van totaal tenminste veertien maanden. Dat bepaalt artikel 3.86, vierde en vijfde lid, van het Vb 2000. Voor 1 juli 2012 bedroeg deze norm 96 maanden. Artikel 13 van Besluit nr. 1/80 staat in beginsel in de weg aan het opleggen van nieuwe beperkingen met betrekking tot de toegang tot werkgelegenheid van werknemers met de Turkse nationaliteit en hun gezinsleden. Hierop zijn echter uitzonderingen gemaakt. Artikel 14 van Besluit nr. 1/80 geeft een uitzondering voor beperkingen die gerechtvaardigd zijn wegens de openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Artikel 59 van het Aanvullend Protocol bepaalt verder dat toepassing van Besluit nr. 1/80 er niet toe mag leiden dat Turkse staatsburgers een gunstigere behandeling krijgen dan Unieburgers.
2.2. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat in dit geval artikel 59 van het Aanvullend Protocol in de weg staat aan een beroep op artikel 13 van Besluit nr. 1/80. Uit artikel 28, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn en de implementatie daarvan in artikel 8.22, derde lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000 volgt immers dat het verblijf van Unieburgers die meer dan tien jaar rechtmatig verblijf hebben gehad, slechts kan worden beëindigd om dwingende redenen van openbare veiligheid. De glijdende schaal speelt in dat kader geen rol. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1310, onder 11. Het buiten toepassing laten van de aangescherpte glijdende schaal zou dus niet tot gevolg hebben dat de vreemdeling gunstiger wordt behandeld dan Unieburgers. Artikel 59 van het Aanvullend Protocol staat daarmee niet in de weg aan een beroep op artikel 13 van Besluit nr. 1/80. 2.3. Dat betekent echter niet dat het beroep op artikel 13 van Besluit nr. 1/80 slaagt en de aangescherpte glijdende schaal niet mag worden toegepast. Zoals onder 2.1 is toegelicht, kan ingevolge artikel 14 een nieuwe beperking in de zin van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 toch worden toegepast als die beperking gerechtvaardigd is om redenen van openbare orde. De vraag is dus of deze aanscherping van de glijdende schaal in algemene zin geschikt is om het doel van de openbare orde te waarborgen en niet verder gaat dan daarvoor nodig is.
2.4. Dat er door de aanscherping van de glijdende schaal lagere eisen worden gesteld aan de beëindiging van het verblijfsrecht, namelijk een lager aantal maanden gevangenisstraf waarvoor een vreemdeling veroordeeld moet zijn, zorgt ervoor dat de staatssecretaris meer mogelijkheden heeft om de openbare orde te beschermen dan voor de aanscherping. De nieuwe beperking is daarmee geschikt ter bescherming van de openbare orde. Ook gaat die beperking niet verder dan nodig is. Daarvoor moet namelijk bezien worden of de aanscherping voorziet in een voorafgaande en individuele beoordeling waarbij rekening wordt gehouden met de grondrechten van de betrokken vreemdeling, de rechten die hij ontleent aan Besluit nr. 1/80 en het evenredigheidsbeginsel. Artikel 3.86 van het Vb 2000 voorziet in een dergelijke beoordeling. Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3793, onder 4.6-4.7. Daarmee is de beperking gerechtvaardigd om redenen van de openbare orde, geschikt om de openbare orde te waarborgen en gaat deze niet verder dan daarvoor nodig is. 2.5. De rechtbank is terecht, zij het op verkeerde gronden, tot het oordeel gekomen dat het beroep op artikel 13 van Besluit nr. 1/80 niet slaagt.
2.6. De rechtbank heeft daarbij ook beoordeeld of de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde. Daarbij heeft zij terecht geoordeeld dat het feit dat de vreemdeling in bezwaar heeft aangedragen dat hij nu werk heeft en zich aan de voorwaarden voor reclassering heeft gehouden, onvoldoende is om aan te nemen dat hij niet langer een bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving. Met de enkele, niet onderbouwde stelling dat de vreemdeling zijn leven inmiddels heeft gebeterd, maakt de vreemdeling niet concreet welke verbeteringen zich in zijn gedrag hebben voorgedaan.
2.7. De grief faalt.
3. Wat de vreemdeling in de tweede grief aanvoert, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024
897-1021