ECLI:NL:RVS:2024:1025

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
202205485/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank in asielverzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 8 september 2021 een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag was ingewilligd. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep van de vreemdeling niet ontvankelijk was, waarop de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat de argumenten die de vreemdeling in zijn hogerberoepschrift aanvoert, niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeert dat de grief van de vreemdeling geen nieuwe vragen oproept die relevant zijn voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. De enige grief betreft een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord, waardoor de Afdeling geen aanleiding ziet om in dit geval anders te oordelen.

Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.

Uitspraak

202205485/1/V1.
Datum uitspraak: 13 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 augustus 2022 in zaak nr. NL21.12041 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, ingewilligd.
Bij uitspraak van 19 augustus 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in zijn hogerberoepschrift aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De enige grief gaat namelijk over een rechtsvraag die de Afdeling eerder heeft beantwoord (onder meer de uitspraak van 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2709, onder 4 tot en met 5.1, over het belang bij doorprocederen over de verleningsgrond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en artikel 46, tweede lid, van de Procedurerichtlijn). De grief biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024
574-1095