ECLI:NL:RVS:2024:1025
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank in asielverzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 augustus 2022 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 8 september 2021 een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke aanvraag was ingewilligd. De rechtbank oordeelde echter dat het beroep van de vreemdeling niet ontvankelijk was, waarop de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, in hoger beroep ging.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in deze zaak. De Afdeling oordeelde dat de argumenten die de vreemdeling in zijn hogerberoepschrift aanvoert, niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeert dat de grief van de vreemdeling geen nieuwe vragen oproept die relevant zijn voor de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. De enige grief betreft een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord, waardoor de Afdeling geen aanleiding ziet om in dit geval anders te oordelen.
Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier, en is openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.