ECLI:NL:RVS:2024:1038

Raad van State

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
13 maart 2024
Zaaknummer
202303559/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verlenging inburgeringstermijn door minister op basis van medisch advies

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen de afwijzing van haar verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn ongegrond heeft verklaard. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had op 11 augustus 2021 het verzoek van [appellante] om verlenging van de inburgeringstermijn afgewezen, omdat hij niet beschikte over de benodigde medische gegevens. [appellante] had eerder een medische machtiging ingediend waarin zij aangaf last te hebben van verschillende gezondheidsklachten, waaronder een depressie en andere fysieke klachten. De minister handhaafde zijn afwijzing op basis van een medisch advies van Argonaut, dat concludeerde dat er geen aanleiding was voor een verlengingsadvies.

De rechtbank oordeelde dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de inhoud van het medisch advies te twijfelen. [appellante] heeft in hoger beroep aanvullende medische stukken overgelegd, maar de minister stelde dat deze stukken geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het eerdere advies boden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 februari 2024 behandeld en concludeerde dat het medisch advies op zorgvuldige wijze tot stand was gekomen en dat de minister op dit advies mocht afgaan. Het verzoek van [appellante] om ontheffing van de inburgeringsplicht kon in deze procedure niet worden beoordeeld, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202303559/1/V6.
Datum uitspraak: 13 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-­Nederland van 20 maart 2023 in zaak nr. 22/4112 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2021 heeft de minister het verzoek van [appellante] om verlenging van de inburgeringstermijn afgewezen.
Bij besluit van 3 augustus 2022 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De minister heeft daarop een reactie gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2024. [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. H. Bouhuys, en hebben via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De minister heeft [appellante] bij brief van 22 oktober 2018 meegedeeld dat zij inburgeringsplichtig is, haar inburgeringstermijn op 17 september 2018 is gestart en zij tot en met 14 oktober 2021 de tijd heeft om in te burgeren. Op 30 juni 2021 heeft de minister een medische machtiging van [appellante] ontvangen waarmee zij heeft verzocht om de inburgeringstermijn te verlengen. In de machtiging heeft [appellante] vermeld last te hebben van een depressie door de geboorte van haar tweeling, een middenoorziekte, duizeligheid en hoofdpijn door Covid. De minister heeft het verzoek om verlenging afgewezen, omdat hij niet beschikte over de benodigde medische gegevens. Bij besluit van 3 augustus 2022 heeft de minister de afwijzing gehandhaafd, omdat uit het medisch advies van 29 juli 2022 van L. ten Hove, verzekeringsarts voor Argonaut (hierna: Ten Hove), volgt dat er geen aanleiding bestaat tot een verlengingsadvies op basis van de aangeleverde informatie.
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de inhoud van het medisch advies van 29 juli 2022. Zij heeft hiervoor van belang geacht dat de minister alle overgelegde informatie heeft voorgelegd aan Argonaut. Verder volgt uit het advies dat Argonaut de aangeleverde informatie heeft bestudeerd en nader onderzoek heeft gedaan door middel van het bestuderen van diverse patiëntenfolders. [appellante] heeft alleen haar huisarts op het machtigingsformulier vermeld. Haar huisarts heeft slechts een opsomming van klachten verstrekt. Dit is onvoldoende volgens de rechtbank. Verder heeft [appellante] in beroep geen medische gegevens overgelegd waaruit volgt dat zij daadwerkelijk door haar gezondheid niet in staat was om gedurende drie aaneengesloten maanden onderwijs te volgen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat zij gelet op haar medische situatie niet in staat is om in te burgeren.
3.1.    [appellante] heeft in hoger beroep bij brief van 7 september 2023 aanvullende medische stukken overgelegd, bestaande uit een patiëntenkaart van de huisarts over de periode van oktober 2018 tot en met augustus 2023, een brief van een verpleegkundig specialist chirurgie van het Flevo Ziekenhuis Almere van 31 juli 2023, en twee brieven van het St. Jansdal Ziekenhuis van 7 juni 2023 en 23 juni 2023. Zij vraagt om vrijstelling van haar inburgeringsplicht. Verder licht zij in een brief van 5 februari 2024 toe dat zij een jaar parttime heeft gewerkt in een Van der Valk Hotel als schoonmaakster en dat zij nu weer volledig voor haar kinderen zorgt.
3.2.    De minister heeft zich in een reactie van 23 oktober 2023 naar aanleiding van de in hoger beroep overgelegde medische stukken op het standpunt gesteld dat [appellante] met die stukken geen concrete aanknopingspunten heeft aangedragen voor twijfel aan het medisch advies van Argonaut van 29 juli 2022. Verder heeft de minister Argonaut gevraagd om nog een medisch advies op te stellen. Op 8 december 2023 heeft Argonaut een advies uitgebracht. Daarin concludeert Ten Hove dat de medische stukken geen aanleiding geven tot een ander advies. Uit de informatie volgt niet dat [appellante] drie aaneengesloten maanden niet in staat is geweest om onderwijs te volgen.
3.3.    Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat het bestuursorgaan mag afgaan op het advies van een deskundige, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat de betrokkene over het advies heeft aangevoerd. De Afdeling wijst op haar uitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1753, onder 4.1.
3.4.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat Argonaut bij het opstellen van het medisch advies van 29 juli 2022 de aangeleverde informatie heeft bestudeerd en nader onderzoek heeft gedaan door middel van het bestuderen van diverse patiëntenfolders. Zij heeft terecht overwogen dat het medisch advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. De brief van de huisarts van 13 augustus 2021 en een ongedateerde brief van de huisarts zijn summier over de klachten van [appellante] en zeggen niets over de gevolgen van die klachten voor haar functioneren.
3.5.    Naar het oordeel van de Afdeling is het medisch advies van 8 december 2023 op zorgvuldige wijze tot stand gekomen, is de redenering daarin begrijpelijk en sluiten de getrokken conclusies daarop aan. De Afdeling stelt vast dat Argonaut de onder 3.1 vermelde medische stukken heeft betrokken bij het medisch advies van 8 december 2023. De Afdeling volgt Ten Hove in haar redenering dat uit de patiëntenkaart van [appellante] niet volgt dat zij chronische aandoeningen heeft waardoor zij tijdelijk geen onderwijs kon volgen en dat de brieven van het Flevo Ziekenhuis Almere en het St. Jansdal Ziekenhuis gaan over klachten die zich hebben voorgedaan na de inburgeringsperiode. De minister mocht afgaan op het medisch advies van 8 december 2023.
3.6.    Het betoog slaagt niet.
4.       [appellante] heeft in de hogerberoepsgronden verzocht om ontheffing van de inburgeringsplicht. Dat verzoek kan in deze procedure niet beoordeeld worden, omdat het in deze procedure gaat over de afwijzing van het verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn. Zij moet hiervoor een apart verzoek indienen bij de minister.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.D.J.D. van der Heijden, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2024
954