ECLI:NL:RVS:2024:1124

Raad van State

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
202401198/1/V3 en 202401198/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.G. Sevenster
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel

Op 20 maart 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 februari 2024, waarin de rechtbank het beroep van een vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen, gegrond verklaarde. De rechtbank had bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moest nemen met inachtneming van de uitspraak.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. de Haan, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling heeft de rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije behandeld, zoals eerder besproken in een uitspraak van 29 februari 2024. De Afdeling concludeerde dat de grief van de staatssecretaris slaagde en dat het hoger beroep gegrond was.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en omdat er geen beroepsgronden waren die de rechtbank niet had besproken, werd het beroep alsnog ongegrond verklaard. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.

Uitspraak

202401198/1/V3 en 202401198/2/V3.
Datum uitspraak: 20 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 februari 2024 in zaak nr. NL23.17284 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 16 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. de Haan, advocaat te Heerenveen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De Afdeling heeft de door de staatssecretaris in zijn enige grief opgeworpen rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije, beantwoord in haar uitspraak van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 16 februari 2024 in zaak nr. NL23.17284;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.     wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Sevenster
voorzieningenrechter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2024
962