ECLI:NL:RVS:2024:1228

Raad van State

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
202307818/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd aan vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank op 14 december 2023 het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde en schadevergoeding toekende. De vreemdeling had op 16 november 2023 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen. De rechtbank oordeelde dat deze maatregel ten onrechte was opgelegd, omdat de vreemdeling, die de Colombiaanse nationaliteit heeft en niet visumplichtig is voor het Schengengebied, een asielaanvraag had ingediend bij aankomst op de luchthaven Schiphol. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de vreemdeling niet bereid zou zijn om terug te keren naar Colombia en dat er geen andere omstandigheden waren die vrijheidsontneming rechtvaardigden.

In hoger beroep betoogde de staatssecretaris dat de rechtbank niet had onderkend dat ook niet-visumplichtige derdelanders moeten voldoen aan de toegangsvoorwaarden van de Schengengrenscode. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had betoogd dat de rechtbank niet had erkend dat het indienen van een asielaanvraag aan de grens een langere verblijfsduur impliceert dan de toegestane 90 dagen. De Afdeling concludeerde dat de staatssecretaris een belangenafweging had gemaakt en dat de vrijheidsontneming in dit geval gerechtvaardigd was.

De Afdeling verklaarde het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk en het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen en de staatssecretaris hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307818/1/V3.
Datum uitspraak: 26 maart 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.       [appellant],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 december 2023 in zaak nr. NL23.36463 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 16 november 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 14 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.N. Ali, advocaat te Almere, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Dit stuk wordt ook als een schriftelijke uiteenzetting aangemerkt.
Overwegingen
Incidenteel hoger beroep van de vreemdeling
1.       Gelet op artikel 83c, vierde lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is geen incidenteel hoger beroep mogelijk in een grensdetentiezaak. Het incidenteel hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Hoger beroep van de staatssecretaris: uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft ambtshalve overwogen dat de staatssecretaris de vrijheidsontnemende maatregel ten onrechte mede op het grensbewakingsbelang heeft gebaseerd. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat de vreemdeling de Colombiaanse nationaliteit heeft en niet visumplichtig is voor het Schengengebied. Hij heeft bij aankomst op de luchthaven Schiphol een asielaanvraag ingediend, die volgens de rechtbank niet bij voorbaat als weinig kansrijk kan worden gezien. Verder heeft de rechtbank van belang geacht dat er geen aanwijzingen waren dat de vreemdeling niet bereid zou zijn om terug te keren naar Colombia als de asielaanvraag zou worden afgewezen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen andere omstandigheden waren die maakten dat vrijheidsontneming nodig was en dat andere, minder dwingende maatregelen niet effectief konden worden toegepast. Zij heeft geconcludeerd dat de vrijheidsontnemende maatregel alleen is opgelegd, omdat de vreemdeling een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, zonder nadere individuele beoordeling, wat in strijd is met artikel 8, eerste en tweede lid, van de Opvangrichtlijn.
Hoger beroep van de staatssecretaris: beoordeling
3.       De staatssecretaris komt in zijn enige grief terecht op tegen dit oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft niet onderkend dat ook niet-visumplichtige derdelanders moeten voldoen aan de toegangsvoorwaarden in artikel 6, eerste lid, van de Schengengrenscode. Door een asielverzoek in te dienen aan de grens, gaf de vreemdeling er blijk van dat hij langer verblijf beoogde dan de termijn van 90 dagen uit artikel 6, eerste lid, van de Schengengrenscode. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451, onder 5-5.2 en onder 8-8.2. De vreemdeling mag in dat geval in grensdetentie worden gesteld in het kader van een procedure om een beslissing te nemen over zijn recht om het grondgebied te betreden, in lijn met artikel 8, derde lid, aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3794, onder 3.1.
3.1.    De rechtbank heeft verder ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris in strijd met artikel 8, tweede lid, van de Opvangrichtlijn geen individuele beoordeling bij het opleggen van de maatregel heeft gemaakt. Het indienen van een asielaanvraag aan de grens leidt er in dit geval toe dat het besluit over de toegang wordt uitgesteld en de grensprocedure wordt toegepast. Daarmee is nog geen rechtvaardiging voor de vrijheidsontneming gegeven. De staatssecretaris moet altijd een belangenafweging verrichten, waarbij hij alle relevante individuele feiten en omstandigheden moet betrekken (uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:789, onder 4-4.1). Daaraan heeft hij in dit geval voldaan, door de verklaringen van de vreemdeling over zijn medische situatie kenbaar bij zijn belangenafweging te betrekken en te motiveren dat het aanmeldcentrum over voldoende medische voorzieningen beschikt.
3.2.    Dat de asielaanvraag van de vreemdeling niet bij voorbaat als weinig kansrijk gezien zou kunnen worden, is voor de bovenstaande beoordeling niet van belang. Dat is namelijk geen vereiste voor het toepassen van de grensprocedure. De Afdeling verwijst naar de uitspraak van 3 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1451, onder 8.1. Ook de omstandigheid dat er geen aanwijzingen zijn dat de vreemdeling niet zou vertrekken na afwijzing van zijn asielaanvraag, is niet relevant voor het toepassen van de grensprocedure. In dit geval is voor vrijheidsontneming krachtens artikel 6, derde lid, van de Vw 2000 immers niet vereist dat sprake is van een risico op onttrekking aan het toezicht.
3.3.    De grief slaagt.
4.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist. Ook toetst zij de rechtmatigheid van de grensdetentie ambtshalve.
Beroep van de vreemdeling
5.       De beroepsgrond van de vreemdeling dat de staatssecretaris hem ten onrechte een vrijheidsontnemende maatregel heeft opgelegd, omdat hij detentieongeschikt is, slaagt niet. Zoals volgt uit onder meer de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2666, onder 1, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij detentieongeschikt is. De vreemdeling heeft blijkens het ‘proces-verbaal van bevindingen bij aanvraag asiel’ verklaard dat hij last heeft van chronische vermoeidheid, neuropathie, motorische beperkingen, concentratieproblemen en traumatische klachten. Ter zitting bij de rechtbank heeft hij gesteld dat hij ernstig verward is, veel spanning ervaart en emotioneel is. Verder heeft MediFirst een medisch advies horen en beslissen uitgebracht, waarin staat dat de vreemdeling een psychische aandoening heeft, waardoor er beperkingen zijn op het gebied van zijn korte- en langetermijngeheugen, en traumatische herinneringen, met als gevolg dat hij (nog) niet kon worden gehoord. De staatssecretaris heeft op de dag na verzending van dit advies de vrijheidsontnemende maatregel opgeheven, omdat hij concludeerde dat de asielaanvraag zich niet leende voor afdoening in de grensprocedure. Uit het voorgaande volgt echter niet dat de vreemdeling detentieongeschikt is. Daarvan is namelijk pas sprake als de in detentie beschikbare medische zorg niet toereikend is, of de vreemdeling niet in staat is de vrijheidsontneming op verantwoorde wijze te ondergaan, dan wel wanneer zijn psychische omstandigheden door een gebrek aan medische zorg zullen verslechteren. Wat de vreemdeling heeft ingebracht, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een van deze omstandigheden.
6.       De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de grensdetentie onrechtmatig te achten. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het hoger beroep gegrond;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 december 2023 in zaak nr. NL23.36463;
IV.     verklaart het beroep ongegrond;
V.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2024
962