ECLI:NL:RVS:2024:1301

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
202200769/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek horecazaak Roermond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 september 2021. [Appellante] had een verzoek ingediend bij de burgemeester van Roermond en het college van burgemeester en wethouders om handhavend op te treden tegen de exploitatie van een horecazaak in Roermond. Dit verzoek werd op 9 november 2018 afgewezen, omdat er geen overtredingen waren geconstateerd. Het bezwaar dat [appellante] hiertegen indiende, werd op 10 augustus 2020 ongegrond verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk, omdat het college al een besluit had genomen op het bezwaar. In hoger beroep heeft [appellante] haar standpunt verder toegelicht en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 22 november 2023 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat er al een besluit was genomen. Ook het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken om schadevergoeding af.

Uitspraak

202200769/1/A3.
Datum uitspraak: 3 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Roermond,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 september 2021 in zaken nrs. 20/2573 en 21/1706 in de gedingen tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond en de burgemeester van Roermond.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2018 hebben de burgemeester en het college een verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen de exploitatie van een horecazaak in het pand van de [locatie] te Roermond afgewezen.
Bij besluit van 10 augustus 2020 hebben de burgemeester en het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 22 november 2023 behandeld waar [appellante] en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. A. Aug, en het college van burgemeester en wethouders van Roermond, vertegenwoordigd door mr. M.E.W.M. Pals-Reiniers en drs. D.E.M.C. Opbroek-de Porte, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij brief van 19 juli 2018 heeft [appellante] verzocht om handhaving ten aanzien van het pand [locatie] en [café]. Bij besluit van 9 november 2018 hebben de burgemeester en het college dit verzoek afgewezen omdat geen overtredingen zijn geconstateerd. Het daartegen gemaakte bezwaar hebben de burgemeester en het college bij besluit van 10 augustus 2020 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft het beroep van [appellante] wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. Volgens de rechtbank hebben de burgemeester en het college op 10 augustus 2020 een besluit genomen op het bezwaar.
Hoger beroep
3.       [appellante] heeft haar standpunt uitgebreid uiteengezet. De Afdeling wijst erop dat uit de artikelen 8:69 en 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet volgt dat de Afdeling in haar uitspraak op alle aangevoerde argumenten afzonderlijk moet ingaan. Hoewel de Afdeling alle argumenten heeft bezien, zal zij zich hierna beperken tot de kern van de door [appellante] naar voren gebrachte gronden.
3.1.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verder verzoekt zij om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn en overige schade als gevolg van de besluitvorming van de burgemeester.
Beroep niet-tijdig
4.       Op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb kan beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld als dat beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
4.1.    Op 12 december 2018 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college en de burgemeester van 9 november 2018. Op 5 oktober 2020 heeft [appellante] beroep bij de rechtbank ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar ingediende bezwaarschrift. Op dat tijdstip hadden de burgemeester en het college echter al naar aanleiding van het door [appellante] ingediende bezwaarschrift het besluit van 10 augustus 2020 genomen. [appellante] kon dan ook geen beroep instellen wegens het uitblijven van een besluit. De rechtbank heeft dit beroep daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.    Het betoog slaagt niet.
Schade als gevolg van besluitvorming van de burgemeester en het college
5.       [appellante] heeft haar verzoek om schadevergoeding in hoger beroep beperkt tot € 25.000,00, zodat de Afdeling op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb bevoegd is om daarvan kennis te nemen. Uit de bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden, volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling tot schadevergoeding kan worden uitgesproken. Alleen al daarom zal het verzoek worden afgewezen.
Overschrijding redelijke termijn
6.       [appellante] heeft verzocht om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn voor afdoening van het geschil. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1297, onder overweging 16 en verder, kan in deze procedure worden volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden met één jaar en vier maanden. Het gaat in deze uitspraak weliswaar niet om de omgevingsvergunning voor het realiseren van een koffie- en wijnbar aan de [locatie] in Roermond waar het in de andere uitspraak van vandaag over gaat, maar het onderwerp van deze procedure staat niet in een zo ver verwijderd verband tot de procedure over die omgevingsvergunning, dat aannemelijk is dat door deze procedure extra spanning en frustratie bij [appellante] is veroorzaakt. De Afdeling wijst het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn dan ook af.
Conclusie
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. De verzoeken om schadevergoeding zal de Afdeling afwijzen.
8.       De burgemeester en het college hoeven de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep ongegrond;
II.       wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.R. Renkema, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Renkema
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2024
1071-960
Bijlage | Wettelijk kader
Artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij: het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht
1.       De bestuursrechter doet uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2.       De bestuursrechter vult ambtshalve de rechtsgronden aan.
3.       De bestuursrechter kan ambtshalve de feiten aanvullen.
Artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
1.       De schriftelijke uitspraak vermeldt:
a.       de namen van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden,
b.       de gronden van de beslissing,
c.       de beslissing,
d.       de naam van de rechter of de namen van de rechters die de zaak heeft onderscheidenlijk hebben behandeld,
e.       de dag waarop de beslissing is uitgesproken, en
f.        door wie, binnen welke termijn en bij welke bestuursrechter welk rechtsmiddel kan worden aangewend.
2.       Indien de uitspraak strekt tot gegrondverklaring van het beroep, wordt in de uitspraak vermeld welke geschreven of ongeschreven rechtsregel of welk algemeen rechtsbeginsel geschonden wordt geoordeeld.
3.       De uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier. Bij verhindering van de voorzitter of de griffier wordt dit in de uitspraak vermeld.
Artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a.       een onrechtmatig besluit;
b.       een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c.       het niet tijdig nemen van een besluit;
d.       een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Artikel 8:89, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.